De eigenheid van de richting humane wetenschappen komt het meest nadrukkelijk tot uiting in de vakken gedragswetenschappen en cultuurwetenschappen. In de gedragswetenschappen bestudeer je hoe een individu en een samenleving functioneren en hoe de mens over dat functioneren nadenkt. Je zoekt naar verklaringen in de psychologie en de sociologie. In de cultuurwetenschappen onderzoek je hoe de mens zich uitdrukt in een samenleving. Je zoekt naar gelijkenissen en verschillen tussen samenlevingen en probeert die te verbinden met grotere maatschappelijke structuren.
Volgende thema's vind je terug in de cultuurwetenschappen: kunstgeschiedenis, filosofie, politiek, recht, media, geschiedenis, ethiek en antropologie. In de tweede graad maak je één voor één kennis met deze thema's en in de derde graad diep je ze verder uit.In de cultuurwetenschappen leer je jezelf en de samenleving beter te plaatsen. Je bestudeert culturele uitingen van een samenleving en je leert om die uitdrukkingsvormen niet als vanzelfsprekend te beschouwen. Het is boeiend om te ontdekken dat de samenleving er vroeger anders uitzag. Het wekt verwondering op dat ze er op andere plaatsen in de wereld anders uitziet. Je gaat aan de slag met onderwerpen die nauw aanleunen bij de actualiteit.Daarom is het belangrijk dat je de media kritisch kan volgen. Je krijgt in dit vak informatie over het functioneren van de media en de manieren waarop ze het publiek bespelen. Je wordt gestimuleerd om hierover een eigen mening te vormen. Daarbij leer je ook hoe de mens vroeger en elders dacht over zichzelf en zijn betekenis in de wereld. Je geraakt in de ban van nieuwe ideeën. Bovendien krijg je inzicht in de manier waarop de samenleving georganiseerd is op het gebied van besluitvorming, rechtspraak en sociaal-economische organisaties. Je begrijpt beter waarom politiek zinvol is. Ten slotte kennis maak je kennis met de manier waarop kunstenaars zich via hun kunstwerken kritisch opstellen in de maatschappij. Naast de studie van de kunst is het ook belangrijk dat je geniet van de schoonheid van kunstwerken.Deze vakfiche sluit nauw aan bij de eindtermen van de Vlaamse overheid. Deze eindtermen vormen de basis voor onze examens. Zo toetsen we of je de vereiste vaardigheden en competenties voldoende beheerst.
In de volgende tabellen vind je wat je voor elke leerinhoud moet kennen en wat je moet kunnen of doen op het examen om te bewijzen wat je kent en kan. Hieronder vind je een korte omschrijving van de vier leerinhouden, gevolgd door enkele belangrijke aandachtspunten bij het gebruik van de werkwoorden. Het is voor elk van deze vier leerinhouden belangrijk om de actualiteit te volgen. Er worden op het examen immers vaak actuele artikels gebruikt of actuele onderwerpen aangereikt.
Voor leerinhoud 1 bestudeer je het pers- en omroeplandschap in Vlaanderen. Je gaat dieper in op de maatschappelijke betekenis van de media, de invloed die ze uitoefenen, en de relatie tussen de media en de overheid.
Voor leerinhoud 2 probeer je inzicht te krijgen in de waarden en normen die mensen hanteren en doorgeven in een samenleving. Je maakt kennis met mens- en wereldbeelden van verschillende filosofen.
Voor leerinhoud 3 neem je de beschrijving van het politieke en het juridische veld onder de loep, net als de wisselwerking tussen alle velden van de maatschappij.
Voor leerinhoud 4 verken je de verschillende functies van kunst, en maak je een kunstkritische analyse.
Voor elk van deze vier leerinhouden moet je op het examen aantonen dat je de volgende vaardigheden beheerst:
» actuele informatie uit bronnenmateriaal zoals beeldmateriaal, grafieken, cartoons, krantenartikels… gebruiken om leerinhouden te verklaren en te analyseren;
» uit een tekst de hoofd- en bijzaken van elkaar kunnen onderscheiden;
» feiten en meningen van elkaar kunnen onderscheiden;
» de leerinhouden toepassen op de actualiteit.
Als er geschreven bronnen gebruikt worden, zijn dit steeds Nederlandstalige bronnen.
Belangrijke aandachtspunten bij het gebruik van de werkwoorden.
In de tabel 'wat moet je kunnen en doen?’ staat heel vaak dat je iets moet benoemen of beschrijven. Benoemen wordt gebruikt bij een begrip. Beschrijven wordt gebruikt bij een proces, evolutie of situatie. Beide woorden betekenen dat je in staat moet zijn om de inhoud in je eigen woorden uit te leggen. Het komt er niet op aan om exacte definities van bepaalde begrippen te geven, maar wel de begrippen juist te kunnen uitleggen in een bepaalde context. Alleen waar 'deze begrippen definiëren’ staat, moet je een letterlijke definitie kunnen geven. Dat geldt ook voor de afkortingen die je op een correcte manier voluit moet kunnen schrijven.
Soms wordt het werkwoord vergelijken gebruikt. Als je twee begrippen of ideeën moet vergelijken met elkaar, moet je voor jezelf eerst de begrippen of ideeën goed formuleren en dan op zoek gaan naar overeenkomsten en verschillen. Verklaren betekent dan weer dat je moet kunnen uitleggen waarom iets op die manier geëvolueerd is. Als we 'illustreren’ vermelden, dan moet je in staat zijn om concrete voorbeelden te geven van een leerinhoud. Soms helpen we je op weg door tussen haakjes 'bijvoorbeeld’ te vermelden. Deze opsomming is niet volledig: er kunnen dus andere voorbeelden gevraagd worden op het examen. Wanneer er geen 'bijvoorbeeld’ staat, is de opsomming volledig.
Toepassen komt ook heel vaak voor in deze vakfiche. Het betekent dat je de theorie moet kunnen verbinden aan voorbeelden. Je zal de volgende soort vragen krijgen: je krijgt een tekst of afbeelding en er wordt aan jou gevraagd van welke theorie of begrip dit een toepassing is. Je zal tegelijk ook moeten verantwoorden waarom je voor die theorie of dat begrip kiest. Je kan dit zelf inoefenen door de voorbeel den in de leermiddelen te gebruiken. Je kan dit ook inoefenen door bijvoorbeeld een krant of tijdschrift te lezen en je af te vragen welke leerinhouden je kan toepassen op wat je net gelezen hebt. Probeer daar dan dieper op in te gaan.
Wanneer het werkwoord analyseren voorkomt, dan vragen we dat je deze inhoud zeer grondig beheerst. Vaak zal je aan de hand van teksten of afbeeldingen moeten bewijzen dat je de inhoud goed begrijpt, dat je de relatie legt met theorieën en dat je over die inhoud kan reflecteren. Dat betekent dat je bijvoorbeeld in staat moet zijn om de gevolgen van iets in te schatten, of de voor- en nadelen te bepalen. Je zal ook in staat moeten zijn om een probleem kritisch te bekijken en standpunten van voor- en tegenstanders vast te stellen.
Bij het beoordelen verwachten we dat je je eigen standpunt bepaalt. Dat kan bijvoorbeeld een standpunt zijn over de voor- en nadelen van een theorie of een actueel probleem. Hier komt het erop aan om na een grondige analyse je standpunt te formuleren met duidelijke argumenten.
Je moet verschillende soorten massamedia kunnen beschrijven en vergelijken met elkaar. Het gaat hier alleen om voorbeelden uit de Vlaamse massamedia.
de krant
de verschillen benoemen tussen de krant en het tijdschrift
de evolutie van eliteproduct naar massaproduct
de evolutie van eliteproduct naar massaproduct beschrijven
verklaren waarom deze evolutie samenging met het democratiseringsproces van de 19e eeuw
het (lezers)profiel van de volgende Vlaamse kranten en hun digitale versies: De Morgen, Gazet van Antwerpen, Het Nieuwsblad, De Standaard, Het Belang van Limburg, De Tijd, Het Laatste Nieuws
het (lezers)profiel benoemen van deze Vlaamse kranten
het tijdschrift
het (lezers)profiel van de volgende Vlaamse tijdschriften: Knack, Steps, Trends, Sport/voetbalmagazine, Dag Allemaal, TV Familie/Blik, Joepie, Clickx, Humo, Libelle, Flair
het (lezers)profiel benoemen van deze Vlaamse tijdschriften
verbanden leggen tussen de cover van een tijdschrift en de doelgroep
de televisie
het verschil tussen de openbare omroep en commerciële televisiekanalen op het vlak van aanwezigheid van reclame, aanbod van programma’s en doelpubliek
de specifieke kenmerken van commerciële televisiekanalen benoemen
de openbare omroep en de commerciële televisiekanalen vergelijken
de commerciële televisiekanalen onderling vergelijken
het verschil tussen nationale en regionale televisiekanalen op het vlak van aanwezigheid van reclame, aanbod van programma’s en doelpubliek
de specifieke kenmerken van regionale televisiekanalen benoemen
de nationale en de regionale televisiekanalen vergelijken
de radio
het doelpubliek van de nationale openbare zenders: Radio 1, Radio 2, Klara, Studio Brussel, MNM
de nationale openbare zenders opsommen
het doelpubliek van deze zenders benoemen
het doelpubliek van de nationale commerciële zenders: Joe FM, Nostalgie, Q Music
de nationale commerciële zenders opsommen en vergelijken
het verschil tussen nationale openbare en commerciële zenders op het vlak van aanwezigheid van reclame, aanbod van programma’s en doelpubliek
de openbare en de commerciële zenders vergelijken
het verschil tussen nationale en regionale zenders
de nationale en regionale zenders vergelijken
het internet
de impact van het internet op de maatschappij via bijvoorbeeld sociale media, digitaal bankieren, apps, (il)legale downloads, digitale communicatie…
deze impact verklaren , analyseren en beoordelen
Je moet aan de hand van voorbeelden uit de Nederlandstalige pers de functies van massamedia kunnen benoemen, illustreren en toepassen. Massamedia kunnen veel macht en invloed hebben: in dit onderdeel staan theorieën over de macht van de massamedia. Je moet de macht van de media analyseren aan de hand van die theorieën. Je moet de theorieën zelf ook kunnen beoordelen op hun bruikbaarheid.
de informatieve functie
deze functie benoemen, illustreren en toepassen
de educatieve functie
de persuasieve functie
indeling in subfuncties: opiniefunctie, commentaarfunctie, agendafunctie, propaganda
deze subfuncties benoemen, illustreren en toepassen
de diverterende functie
de commerciële functie
de injectienaaldtheorie
de invloed en de macht van massamedia verklaren volgens deze theorie
deze theorie benoemen, illustreren en toepassen
verklaren hoe in deze theorie de media alle macht heeft
voor- en nadelen van deze theorie analyseren en beoordelen
de selectieve perceptietheorie
verklaren hoe in deze theorie het publiek de meeste macht heeft
de agendasettingtheorie
verklaren hoe er in deze theorie sprake is van een wisselwerking tussen de media-agenda en de publieksagenda
de rol van lobby’s in de agendasettingtheorie
de rol van lobby’s beschrijven in deze theorie
de cultivatietheorie
stereotiepe denkbeelden in de media
verklaren hoe media stereotiepe denkbeelden doorgeven aan het publiek
manipulatie, propaganda en indoctrinatie
deze begrippen benoemen, illustreren en toepassen
manipulatie in reclame
verbanden leggen tussen dit begrip en reclame
manipulatie, propaganda en indoctrinatie in totalitaire regimes
verbanden leggen tussen deze begrippen en totalitaire regimes
de volgende propagandatechnieken: demoniseren, verbloemen, zwart/witvoorstelling, herhaling, groepsgevoel, inspelen op angsten, algemeenheden, inspelen op waarden, gebruik van stereotypen
deze technieken benoemen en toepassen
de media als vierde macht
verklaren waarom men de media ook de vierde macht noemt
In dit onderdeel analyseer je welke regels de overheid en de economie oplegt aan de massamedia. Je analyseert ook welke regels ze zichzelf opleggen. Je beoordeelt de regulering op hun wenselijkheid.
de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid
deze begrippen benoemen en toepassen
verklaren waarom deze begrippen thuishoren in een democratie
illustreren dat er in de wereld verschillen zijn in vrijheid van meningsuiting en persvrijheid
de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid
deze beperkingen illustreren
voor- en nadelen van deze beperkingen analyseren
het spanningsveld tussen persvrijheid en privacy analyseren en beoordelen
de censuur
dit begrip benoemen en toepassen
voor- en nadelen van censuur analyseren en beoordelen
het bronnengeheim
voor- en nadelen van bronnengeheim analyseren en beoordelen
het mediabeleid
de Vlaamse minister van Media
de huidige Vlaamse minister van Media benoemen
de bevoegdheid van de Vlaamse minister van Media
deze bevoegdheid beschrijven
de regelgeving door de Vlaamse overheid bijvoorbeeld de beheersovereenkomst van de openbare omroep
de regelgeving door de Vlaamse overheid op de openbare omroep analyseren en beoordelen
de regelgeving door de Vlaamse overheid op de commerciële omroep analyseren en beoordelen
de rol van de SARC in het mediabeleid
de afkorting SARC voluit schrijven
deze rol analyseren en beoordelen
de rol van de Vlaamse Regulator voor de Media
de mediaconcentratie
dit begrip benoemen en toepassenverklaren waarom mediaconcentratie meer en meer voorkomt in Vlaanderenvoor- en nadelen van mediaconcentratie analyseren en beoordelen
monopolievorming
analyseren waarom monopolievorming negatieve gevolgen kan hebben
de rol van de Raad van de Journalistiek
de code van de Raad van de Journalistiek
deze code beschrijven
voor- en nadelen van de code van de Raad van de Journalistiek analyseren en beoordelen
de taak van Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame (JEP)
deze taak beschrijven
voor- en nadelen van de JEP analyseren en beoordelen
In dit onderdeel moet je in staat zijn om uit te leggen hoe waarden en normen ontstaan. Aan de hand van een concreet voorbeeld moet je waarden kunnen vaststellen in opvattingen over een bepaald thema. Je moet over dat thema een eigen standpunt kunnen innemen.
waarden en normen
deze begrippen definiëren, illustreren en toepassen
verbanden leggen tussen waarden en normen
verbanden leggen tussen waarden en de tijd waarin ze ontstaan zijn
verbanden leggen tussen waarden en de plaats waar ze ontstaan zijn
informele en formele normenstelsels
ethiek en moraal
deze begrippen definiëren
moraal en godsdienst
verbanden leggen tussen moraal en godsdienst
de verklaringen voor ethisch gedrag
de religieuze verklaringen voor ethisch gedrag
de wetenschappelijke verklaringen voor ethisch gedrag
deze verklaringen beschrijven en toepassendeze verklaringen beschrijven en toepassen
het ethisch dilemma
dit begrip benoemen
de pro en contra argumenten van een ethisch dilemma analyseren en beoordelen
de achterliggende waarden van die argumenten vaststellen
In dit onderdeel moet je aan de hand van teksten en afbeeldingen uitleggen hoe waarden worden overgedragen in een samenleving. Je zal ook moeten uitleggen hoe men waarden uitdrukt.
via de opvoeding
de overdracht van waarden via de opvoeding beschrijven en toepassen
via het onderwijs
de overdracht van waarden via het onderwijs beschrijven en toepassen
via de media
de overdracht van waarden via de media beschrijven en toepassen
via de formele kanalen zoals recht, reglementen en deontologische codes
de overdracht van waarden via deze formele kanalen beschrijven en toepassen
de Universele verklaring van de Rechten van de Mens
verbanden leggen tussen waarden en concrete artikels van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
de universaliteit van de waarden uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens analyseren
via godsdienst
de overdracht van waarden via godsdienst beschrijven en toepassen
secularisatie
dit begrip definiëren en toepassen
in verhalen/mythologie
het begrip mythologie definiëren
waarden toepassen op verhalen en mythes
in tradities en symbolen
waarden toepassen op tradities en symbolen
in kunst
waarden toepassen op concrete voorbeelden van kunst
In dit onderdeel moet je enkele basisbegrippen uit de filosofie benoemen. Je moet in staat zijn om ideeën van verschillende denkers toe te passen. Je moet ook in staat zijn om mensbeelden, wereldbeelden en godsbeelden uit te leggen.
de filosofie
de soorten filosofie: metafysica, ontologie, natuurfilosofie, wijsgerige antropologie, ethiek, epistemologie, taalfilosofie
dit begrip definiëren
de soorten filosofie benoemen en illustreren
de filosofische verwondering
de filosofische verwondering beschrijven
de oorsprong van de filosofie
verklaren waarom de westerse filosofie in Griekenland ontstond
filosofen vergelijken voor en na Socrates
de filosofische vraag
kenmerken van een filosofische vraag benoemen en toepassen
een filosofisch en een wetenschappelijk antwoord vergelijken
levensvragen en zinvragen
verbanden leggen tussen levensvragen en zinvragen en de tijd waarin ze ontstaan zijn: prehistorie, klassieke oudheid, middeleeuwen, nieuwe tijd, nieuwste tijd, eigen tijd
verbanden leggen tussen levensvragen en zinvragen en de plaats of cultuur waar ze ontstaan zijn
Socrates, Plato, Aristoteles, Confucius, Erasmus, Martin Luther, Thomas More, René Descartes, John Locke, Immanuel Kant, Jean-Jacques Rousseau, Karl Marx, Jean-Paul Sartre, Etienne Vermeersch, Alain de Botton, Francis Fukuyama
deze denkers situeren in tijd en ruimte
kernideeën van deze denkers benoemen en toepassen
analyseren hoe deze denkers actuele wereldbeelden beïnvloed hebben
mens- en wereldbeeld, godsbeeld
mens- en wereldbeelden: mythologisch, monisme, dualisme, theocentrisme, antropocentrisme, humanisme, individualisme, empirisme, rationalisme, materialisme, Big Bang-theorie, geocentrisme, heliocentrisme, kolonialisme, kapitalisme, verlichting, romantiek, marxisme, evolutietheorie, botsing van beschavingen, (post)modernisme, magisch wereldbeeld, andersglobalisten
deze mens- en wereldbeelden beschrijven en toepassen
deze mens- en wereldbeelden situeren in tijd en ruimte
deze mens- en wereldbeelden vergelijken en inhoudelijke overeenkomsten en verschillen verklaren
verbanden leggen tussen de ideeën van de denkers in punt 2.3.2 en deze mens- en wereldbeelden
godsbeelden: monotheïsme, polytheïsme, atheïsme, deïsme, creationisme, intelligent design, fundamentalisme, opium van het volk
deze godsbeelden beschrijven en toepassen
deze godsbeelden situeren in tijd en ruimte
verbanden leggen tussen de ideeën van de denkers in punt 2.3.2 en deze godsbeelden
In dit onderdeel moet je een beschrijving geven van de werking van het politieke veld. Soms gaat het over algemene zaken zoals organisatievormen, maar meestal wordt de situatie toegepast op België en Vlaanderen. Je zal verschillende begrippen en processen moeten toepassen en analyseren. Voor dit onderdeel zal het je helpen om de actualiteit via het nieuws te volgen.
de politieke organisatievormen: monarchie, republiek, theocratie, totalitair regime of dictatuur, democratie
politieke organisatievormen vergelijken
de democratische rechtsstaat
kenmerken van de democratische rechtsstaat beschrijven
werking van de democratische rechtsstaat beschrijven
voor- en nadelen van de werking van de democratische rechtsstaat beschrijven, toepassen en analyseren
verbanden leggen tussen de democratische rechtsstaat en de waarden van de westerse maatschappij
de scheiding der machten
voor- en nadelen van de scheiding der machten beschrijven, toepassen en analyseren
verklaren wat de macht is van de media naast de drie traditionele machten
de grondwet
verklaren hoe de grondwet in België kan gewijzigd worden
het proces om een wet/decreet in België te maken: wetsontwerp, wetsvoorstel, stemming, handtekening koning
dit proces beschrijven
het proces van verkiezingen tot en met de vorming van de regering in België: campagne, oproepingsbrief, opkomstplicht, lijststem, kopstem, volmacht, lijsttrekker, lijstduwer, verkiezingen, zetelverdeling, informateur, formateur, coalitie, meerderheid, regeerakkoord, ministers aanduiden, rol van de koning
dit proces beschrijven aan de hand van deze begrippen
de conventionele politieke participatie
dit begrip benoemen, illustreren en toepassen
de onconventionele politieke participatie
de federale staat
de structuur van de Belgische federale staat: gemeenschappen, gewesten, provincies en de gemeente en hun bevoegdheden
deze structuur beschrijven, toepassen en analyseren
deze bevoegdheden benoemen
de evolutie van unitaire staat naar federale staat in België
deze evolutie beschrijven
verklaren waarom België een federale staat geworden is
verklaren wanneer België een federale staat geworden is
de politieke ideologieën: sociaaldemocratie, liberalisme, communisme, fascisme, christendemocratie, nationalisme, ecologisme
deze ideologieën beschrijven, toepassen en analyseren
verbanden leggen tussen deze ideologieën en de standpunten van de Vlaamse politieke partijen
linkse en rechtse ideologieën onderscheiden van elkaar in concrete voorbeelden
de Vlaamse politieke partijen: CD&V, Groen, N-VA, Open Vld, PVDA, Vooruit, Vlaams Belang
de afkortingen van deze partijen voluit schrijven
de Waalse partijen van dezelfde ideologische strekking benoemen
de voorzitters van de Vlaamse politieke partijen
de huidige voorzitters benoemen
de Vlaamse politieke partijen en hun standpunten
standpunten verbinden met de juiste partij
standpunten vergelijken en analyseren
de breuklijnen in de Belgische samenleving: economisch, levensbeschouwelijk en communautair
deze breuklijnen benoemen en toepassen
deze breuklijnen verbinden met de juiste partij
verklaren waarom deze breuklijnen typisch Belgisch zijn
de oppositie en de coalitie
de Belgische politieke partijen verbinden met de oppositie of de coalitie, op het Vlaamse en het federale niveau
de rol van de oppositie en de coalitie analyseren
de taken van het parlement en de regering
de taken van een parlement en een regering beschrijven en vergelijken
de Premier en de Vlaamse Minister-President benoemen
de rol van de Raad van State in de controle op parlement en regering
deze rol analyseren
de rol van het Grondwettelijk Hof in de controle op parlement en regering
de rol van het Rekenhof in het politieke beleid
In dit onderdeel moet je het juridische veld beschrijven: dat is alles wat te maken heeft met de rechtspraak. Tussen rechtspraak, politiek en milieuzorg is een duidelijke wisselwerking. Je moet die wisselwerking kunnen toepassen en analyseren.
westerse en niet-westerse rechtssystemen
deze rechtssystemen benoemen en toepassen
verbanden leggen tussen deze rechtssystemen en politieke organisatievormen (zie 3.1.1)
de organisatie van de rechterlijke macht in België
de driehoekstructuur in België met rechtbanken op verschillende niveaus: vredegerecht, politierechtbank, rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbank, ondernemingsrechtbank, hof van beroep, hof van assisen en hof van cassatie
deze structuur beschrijven en toepassen
concrete rechtszaken verbinden met de juiste rechtbanken
het verschil tussen een burgerlijk en een strafrechtelijk proces
dit verschil beschrijven
het verloop van een strafrechtelijk proces
dit verloop beschrijven
de juridische begrippen: beroepsprocedure, recidivist, deurwaarder, rechter, advocaat, griffie(r), openbaar ministerie, procureur, vrederechter, proces-verbaal, opdeciemen
nieuwe uitdagingen voor de rechterlijke macht in België: wegwerken achterstand, digitalisering, vereenvoudiging procedures, toegankelijkheid, modernisering wetgeving, vertrouwen, hervorming assisen
deze uitdagingen analyseren
de wisselwerking beschrijven tussen het politieke en het juridische veld
de globalisering in de rechtspraak
het spanningsveld tussen nationale en supranationale wetgeving: EU, WTO, VN
verklaren hoe politieke besluitvorming beïnvloed wordt door politieke, economische en culturele verwevenheid van de internationale samenleving
gevolgen beschrijven van dit spanningsveld
het Internationaal Strafhof in Den Haag
rechtszaken benoemen die voor het Internationaal Strafhof komen
voor- en nadelen van het Internationaal Strafhof analyseren en beoordelen
het spanningsveld tussen internationale milieuverdragen en nationale milieuwetgeving
dit spanningsveld benoemen, illustreren en toepassen
In dit onderdeel moet je het sociaal-economische veld beschrijven. Belangrijk is dat je inziet dat er een wisselwerking is tussen het sociale en het politieke veld. Daarnaast is er vooral aandacht voor de wisselwerking tussen economie enerzijds en politiek, ecologie en gezondheidszorg anderzijds. Je moet die wisselwerkingen kunnen toepassen en analyseren.
de verzorgingsstaat en de actieve welvaartsstaat
de evolutie van de verzorgingsstaat naar de actieve welvaartsstaat beschrijven en verklaren
de verzorgingsstaat met de actieve welvaartsstaat vergelijken
de actuele uitdagingen van vergrijzing en werkloosheid
het politieke antwoord op deze uitdagingen analyseren en beoordelen
solidariteit en de Belgische sociale zekerheid
verklaren hoe solidariteit aan de basis ligt van de Belgische sociale zekerheid
het herverdelingsprincipe in de sociale zekerheid benoemen, toepassen en analyseren
de verschillende vormen van solidariteit: micro, meso, macro
deze vormen van solidariteit beschrijven, illustreren en toepassen
deze vormen van solidariteit vergelijken
voor- en nadelen analyseren
de effecten vergelijken
de rol van het OCMW in Vlaanderen
het leefloon
dit begrip benoemen, toepassen en analyseren
de voorwaarden benoemen om een leefloon te ontvangen
werkgevers- en werknemersorganisaties in België: vakbonden (ACV, ABVV, ACLVB), VBO en VOKA
deze organisaties benoemen
de rol van deze organisaties verklaren in de uitbouw van de sociale zekerheid
de standpunten vergelijken van deze organisaties over de actuele uitdagingen van de sociale zekerheid
illustreren hoe deze organisaties invloed uitoefenen op het politieke en economische veld
de economische globalisering
de rol en de macht van multinationals in economische globalisering
het spanningsveld tussen economie en ecologie
dit spanningsveld beschrijven, illustreren, toepassen, analyseren en beoordelen (bijvoorbeeld kernenergie, klimaat,…)
het spanningsveld tussen economie en gezondheidszorg
dit spanningsveld beschrijven, illustreren, toepassen, analyseren en beoordelen (bijvoorbeeld genetische manipulatie, terugbetaling medicatie,…)
In dit onderdeel moet je de dynamiek tussen wetenschap enerzijds en de samenleving anderzijds analyseren. Je moet ook in staat zijn om bronnen van wetenschappelijke kennis toe te passen.
de criteria van wetenschappelijke kennis
deze criteria benoemen en toepassen
de bronnen van wetenschappelijke kennis: inductie, deductie, empirisme, rationalisme
common sense-kennis
wetenschappelijke kennis vergelijken met common sense-kennis
de impact van wetenschap en techniek op alle domeinen van de samenleving
deze impact beschrijven, illustreren, toepassen, analyseren en beoordelen (bijvoorbeeld bril, boekdrukkunst, sociale media, antibiotica, cybercriminaliteit,…)
In dit onderdeel moet je in staat zijn om voorbeelden uit verschillende kunstdisciplines te combineren met de juiste functies van kunst. Kunstdisciplines die aan bod komen in de vragen zijn schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunst, muziek, literatuur, fotografie en film. De voorbeelden komen uit verschillende historische periodes. Bij elk kunstwerk wordt de kunstenaar (in de mate van het mogelijke) en de periode waarin het kunstwerk tot stand kwam, vermeld.
de amuserende functie van kunst
deze functie illustreren, toepassen en analyseren
de educatieve functie van kunst
kunst om ideeën en waarden uit te drukken
kunst om machtsverhoudingen uit te drukken
kunst om kritiek te geven
kunst om te decoreren
In dit onderdeel moet je in staat zijn om voorbeelden van kunstwerken uit verschillende disciplines te koppelen aan de opgesomde kunststromingen. Het is belangrijk om in te zien dat kunstwerken ontstaan binnen een historische context: er is dus een verband tussen het wereldbeeld van een bepaalde tijd en een kunstwerk uit die tijd. Er komen vier wereldbeelden aan bod, die je ook bij component 2 tegenkomt. Om te verduidelijken dat kunstwerken altijd in een maatschappelijke context ontstaan, moet je het verband leggen tussen wetenschappelijke vernieuwingen en kunst.
kunststromingen: prehistorisch, klassiek, romaans, gotiek, renaissance, barok, classicisme, romantiek, realisme, impressionisme, Art nouveau, expressionisme, kubisme, surrealisme, Pop art, conceptuele kunst, graffiti, postmodernisme
deze kunststromingen situeren in de tijd
een kunstwerk verbinden aan een kunststroming
verklaren waarom je een kunstwerk verbindt met een bepaalde kunststroming
kunst en wereldbeeld
illustreren hoe een kunstwerk een wereldbeeld doorgeeft
het religieus wereldbeeld
dit wereldbeeld toepassen op kunstwerken
verklaren waarom je voor dit wereldbeeld kiest
het humanistisch wereldbeeld
het romantisch wereldbeeld
het postmodern wereldbeeld
In dit onderdeel moet je in staat zijn aan de hand van diverse bronnen over één kunstwerk een kunstkritische analyse te maken. Je krijgt dus niet alleen het kunstwerk, maar ook nog extra informatie. Een analyse maak je aan de hand van de vragen die hieronder gesteld worden. De kunstwerken komen uit de kunstdisciplines die onder 4.1 vermeld worden, en uit de kunststromingen die onder 4.2 vermeld worden. Wanneer je een vraag krijgt over recensies, krijg je de recensies op het examen.
de normatieve theorieën over kunst: mimesistheorie, expressietheorie, formele theorie, institutionele theorie
deze theorieën benoemen en toepassen
kunstkritische analyse
een kunstwerk uit de opgesomde kunststromingen en kunstdisciplines kunstkritisch analyseren aan de hand van de volgende vragen:Waar gaat het kunstwerk over?
Welke boodschap heeft het kunstwerk ?
Stelt het kunstwerk de werkelijkheid voor zoals die is?
Met welke middelen of materialen is het kunstwerk gemaakt?
Met welk doel is het kunstwerk gemaakt?
In welke tijd en op welke plaats werd het kunstwerk gemaakt?
Wat is de waardering van het kunstwerk in recensies?
In dit onderdeel moet je in staat zijn om te analyseren hoe westerse en niet-westerse kunst elkaar beïnvloeden. Kunst ontstaat immers duidelijk in een eigen culturele context. Je krijgt alleen voorbeelden van de disciplines en namen die we hieronder vermelden.
de invloed van Arabische kunst op de Westerse cultuur: de Moorse bouwkunst in Spanje
analyseren welke kenmerken tot de Westerse cultuur en welke kenmerken tot de Arabische kunst behoren
de invloed van Oosterse cultuur op de Westerse cultuur: het japonisme
analyseren welke kenmerken tot de Westerse cultuur en welke kenmerken tot de Japanse kunst behoren
de invloed van Afrikaanse cultuur op de Westerse cultuur : jazz
analyseren welke kenmerken tot de Westerse cultuur en welke kenmerken tot de Afrikaanse kunst behoren
de invloed van de Oceanische cultuur op de Westerse cultuur : Gauguin
analyseren welke kenmerken tot de Westerse cultuur en welke kenmerken tot de Oceanische kunst behoren
Communicatie in de samenleving
25%
Denken over mens en samenleving
Organisatie en wisselwerking in de samenleving
40%
Kunst en samenleving
10%
Code
De taal van de kunst
De Boeck
www.vanin.be
Socius
Averbode
www.averbode.be
www.dekrachtvanjestem.be
Alleen voor component 'Organisatie en wisselwerking'