De eigenheid van de richting humane wetenschappen komt het meest nadrukkelijk tot uiting in de vakken gedragswetenschappen en cultuurwetenschappen. In de gedragswetenschappen ontdek je hoe een individu, groepen en een samenleving functioneren en waarom dat zo is. Je zoekt naar verklaringen in onder meer de psychologie, de sociologie, de pedagogiek en de ethiek. In de cultuurwetenschappen onderzoek je hoe de mens zich uitdrukt in een samenleving. Je zoekt naar gelijkenissen en verschillen tussen samenlevingen en probeert die te verbinden met grotere maatschappelijke structuren.
Volgende thema’s vind je terug in de cultuurwetenschappen: kunstgeschiedenis, filosofie, politiek, recht, media, geschiedenis, ethiek en antropologie. In de tweede graad maak je één voor één kennis met deze thema’s en in de derde graad diep je ze verder uit.
In de cultuurwetenschappen leer je jezelf en de samenleving beter te begrijpen. Je bestudeert culturele uitingen van een samenleving en je leert om die uitdrukkingsvormen niet als vanzelfsprekend te beschouwen. Het is boeiend om te ontdekken dat de samenleving er vroeger anders uitzag. Het wekt verwondering op dat ze er op andere plaatsen in de wereld anders uitziet. Je gaat aan de slag met onderwerpen die nauw aanleunen bij de actualiteit.
Communicatie is belangrijk in onze maatschappij. Sociale media en reclame zijn niet meer weg te denken. Het is belangrijk om daar op een correcte manier mee om te gaan, zodat je je niet laat misleiden. Ons gedrag wordt ook bepaald door onze cultuur: toch was onze cultuur niet altijd dezelfde. Onze cultuur is ook verschillend van andere culturen. Die verschillen komen vaak tot uiting in de kunst. We leven ten slotte in een maatschappij met veel afspraken: het is handig om te weten hoe die samenleving georganiseerd is en aan welke afspraken je je moet houden.
Deze vakfiche sluit nauw aan bij de eindtermen van de Vlaamse overheid. Deze eindtermen vormen de basis voor onze examens. Zo toetsen we of je de vereiste vaardigheden en competenties voldoende beheerst.
In de volgende tabellen vind je wat je voor elke leerinhoud moet kennen en wat je moet kunnen of doen op het examen. Hieronder vind je een korte omschrijving van de vier leerinhouden, gevolgd door enkele belangrijke aandachtspunten bij het gebruik van de werkwoorden.
Voor leerinhoud 1 bestudeer je het Vlaamse medialandschap. Je analyseert hoe digitale communicatie belangrijke gevolgen heeft. Je bestudeert de eigen taal van reclame.
Voor leerinhoud 2 probeer je inzicht te krijgen in de waarden en normen die mensen hanteren en doorgeven in een samenleving. Je beschrijft dat die waarden en normen niet altijd en overal dezelfde zijn. Je vergelijkt verwachtingspatronen in de samenleving voor bepaalde groepen.
Voor leerinhoud 3 neem je de beschrijving van de maatschappelijke velden onder de loep: je bestudeert hoe ze veranderen en elkaar beïnvloeden. Telkens is een accent gelegd op een instelling van het lokale niveau.
Voor leerinhoud 4 verken je de achterliggende waarden in kunstwerken. Je vergelijkt recensies over hetzelfde kunstwerk.
Het is voor elk van deze vier leerinhouden belangrijk om de actualiteit te volgen. Je gebruikt op het examen immers vaak actuele artikels. Er staan in de tabellen heel wat begrippen: het kan je helpen om een begrippenlijst aan te leggen of begrippenlijsten uit handboeken te gebruiken.
Naast de kennis over elk van deze vier leerinhouden moet je op het examen aantonen dat je de volgende vaardigheden beheerst:
» actuele informatie uit bronnenmateriaal zoals beeldmateriaal, grafieken, cartoons, krantenartikels… gebruiken om leerinhouden te verklaren en te analyseren;
» de leerinhouden toepassen op de actualiteit;
» uit een tekst de hoofd- en bijzaken van elkaar kunnen onderscheiden;
» feiten en meningen van elkaar kunnen onderscheiden.
Als er geschreven bronnen gebruikt worden, zijn dit steeds Nederlandstalige bronnen.
Belangrijke aandachtspunten bij het gebruik van de werkwoorden.
In de tabel 'wat moet je kunnen en doen?’ staat heel vaak dat je iets moet benoemen of beschrijven. Benoemen wordt gebruikt bij een begrip. Beschrijven wordt gebruikt bij een proces, evolutie of situatie. Beide woorden betekenen dat je in staat moet zijn om de inhoud in je eigen woorden uit te leggen. Het komt er niet op aan om exacte definities van bepaalde begrippen te geven, maar wel de begrippen juist te kunnen uitleggen in een bepaalde context. Alleen waar 'deze begrippen definiëren’ staat, moet je een letterlijke definitie kunnen geven. Dat geldt ook voor de afkortingen die je op een correcte manier voluit moet kunnen schrijven. Het kan ook zijn dat je een omschrijving krijgt en dat je het juiste begrip moet benoemen.
Soms wordt het werkwoord vergelijken gebruikt. Als je twee begrippen of ideeën moet vergelijken met elkaar, moet je voor jezelf eerst de begrippen of ideeën goed formuleren en dan op zoek gaan naar overeenkomsten en verschillen. Verklaren betekent dan weer dat je moet kunnen uitleggen waarom iets op die manier geëvolueerd is. Als we 'illustreren’ vermelden, dan moet je in staat zijn om concrete voorbeelden te geven van een leerinhoud. Soms helpen we je in deze vakfiche op weg door tussen haakjes 'bijvoorbeeld’ te vermelden. Deze opsomming is niet volledig: er kunnen dus andere voorbeelden gevraagd worden op het examen. Wanneer er geen 'bijvoorbeeld’ staat, is de opsomming volledig.
Toepassen komt heel vaak voor in deze vakfiche. Het betekent dat je de theorie moet kunnen verbinden met gegeven voorbeelden. Je zal de volgende soort vragen krijgen: je krijgt een tekst of afbeelding en er wordt aan jou gevraagd van welke theorie of begrip dit een toepassing is. Je zal tegelijk ook moeten verantwoorden waarom je voor die theorie of dat begrip kiest. Je kan dit zelf inoefenen door de voorbeelden in de leermiddelen te gebruiken. Je kan dit ook inoefenen door bijvoorbeeld een krant of tijdschrift te lezen en je af te vragen welke leerinhouden je kan toepassen op wat je net gelezen hebt. Probeer daar dan dieper op in te gaan.
Wanneer het werkwoord analyseren voorkomt, dan vragen we dat je deze inhoud zeer grondig beheerst. Vaak zal je aan de hand van teksten of afbeeldingen moeten bewijzen dat je de inhoud goed begrijpt, dat je de relatie legt met theorieën en dat je over die inhoud kan reflecteren. Dat betekent dat je bijvoorbeeld in staat moet zijn om de gevolgen van iets in te schatten, of de voor- en nadelen te bepalen. Je zal ook in staat moeten zijn om een probleem kritisch te bekijken en standpunten van voor- en tegenstanders vast te stellen.
Bij het beoordelen verwachten we dat je je eigen standpunt bepaalt. Dat kan bijvoorbeeld een standpunt zijn over de voor- en nadelen van een theorie of een actueel probleem. Hier komt het erop aan om na een grondige analyse je standpunt te formuleren met duidelijke argumenten.
In dit onderdeel moet je de functies van massacommunicatie kunnen toepassen op voorbeelden. Je moet het informatieproces beschrijven: dat is de weg van een gebeurtenis naar een ontvanger.
het begrip communicatie
dit begrip benoemen
de begrippen medium, zender, ontvanger
deze begrippen benoemen en illustreren
het communicatiemodel van Lasswell
dit model beschrijven en toepassen
het begrip massacommunicatie
dit begrip benoemen, illustreren en toepassen
de functies van massacommunicatie
deze functies benoemen, illustreren en toepassen
de actoren in het informatieproces:
nieuwsagentschappen
de verslaggever
de correspondent
de freelancejournalist
de eindredacteur
de persconferentie
het individu en de sociale media
de rol van deze actoren in het informatieproces beschrijvendeze begrippen benoemen en toepassen
de inhoudelijke en praktische selectiecriteria van het informatieproces
deze criteria beschrijven en toepassen
Je moet het Vlaamse medialandschap kunnen beschrijven: zowel de geschreven massamedia als de audiovisuele massamedia. Je moet het onderscheid kunnen maken tussen soorten massamedia en die soorten vergelijken. Je moet ook een aantal typische begrippen rond het thema media beschrijven en toepassen op de actualiteit. Je zal mediacijfers moeten analyseren. Deze cijfers worden steeds gegeven op het examen. Ten slotte moet je kunnen aantonen welke gevolgen digitale communicatie heeft.
de krant
het verschil tussen verzuilde en ontzuilde kranten in de 20e eeuw
dit verschil beschrijven
het verschil tussen
deze verschillen beschrijven en illustreren
deze kranten vergelijken
tabloid en sensatiepers
deze begrippen benoemen en toepassen
persconcentratie in mediagroepen
het begrip persconcentratie benoemen en illustreren
oplage en marktaandeel
conclusies trekken over de oplage en het marktaandeel van kranten aan de hand van cijfergegevens
editoriaal, column, opiniestuk, rubriek
deze begrippen benoemen, vergelijken en toepassen
het tijdschrift
soorten tijdschriften: nichebladen, tv-bladen, tienerbladen, vrouwen- en mannenbladen, businessbladen, sport- en automagazines, lifestylebladen, hobbymagazines, food and travelmagazines
deze soorten tijdschriften beschrijven, illustreren, vergelijken en toepassen
de televisie
de impact van belangrijke gebeurtenissen in de televisie-geschiedenis: kleurentelevisie, commerciële televisie, digitale televisie
deze impact beschrijven
dit verschil beschrijven en illustreren
deze televisiezenders vergelijken
kijkcijfers en marktaandeel
conclusies trekken over de kijkcijfers en het marktaandeel van televisiezenders aan de hand van cijfergegevens
de radio
deze zenders vergelijken
luistercijfers en marktaandeel
conclusies trekken over de luistercijfers en het marktaandeel van radiozenders aan de hand van cijfergegevens
de beheersovereenkomst van de openbare omroep
het verschil tussen omroep en zender
het doel van de beheersovereenkomst van de VRT
dit doel benoemen
digitale communicatie zoals internet, sociale media,…
deze communicatie beschrijven, illustreren en toepassen
de gevolgen van deze communicatie
deze gevolgen benoemen, illustreren, verklaren, toepassen en analyseren
In dit onderdeel pas je verschillende reclamemodellen toe. Je beschrijft en analyseert de eigenheid van reclametaal. Je onderzoekt en beoordeelt de ethische en juridische aspecten van reclame.
het begrip reclame
de rol van reclame in het communicatieproces
deze rol beschrijven, illustreren en toepassen
de algemene doelstellingen van reclame: merkbekendheid, merkgetrouwheid, attitudevorming, gedragsbeïnvloeding
deze doelstellingen beschrijven, illustreren en toepassen
het AIDA-model
dit reclamemodel beschrijven, illustreren en toepassen
aandacht voor vorm- en stijlkenmerken: slogan, lay-out, typografie, kleur, taalgebruik, omkadering zoals muziek, kledij, meubels, figuranten en voorwerpen
deze kenmerken beschrijven, illustreren, toepassen en analyseren
presentatievormen van reclame: presentator, testimonial, teaser, stop motion, rotoscope, close-up, herhaling, productplacement, billboarding, countdown spot, reclamebanners, viral marketing
deze vormen van reclame beschrijven, illustreren, toepassen en analyseren
verklaren hoe digitale communicatie voor nieuwe vormen van reclame zorgt
reclameboodschappen en waarden
waarden herkennen in voorbeelden
analyseren hoe waarden in boodschappen mee evolueren met de waarden van de maatschappij
reclameboodschappen en stereotypen
stereotypen herkennen in voorbeelden
kritiek op reclame: maatschappelijk, sociaal-cultureel of zakelijk
deze kritiek benoemen, illustreren, toepassen, analyseren en beoordelen
de ethische verantwoording van reclame
deze verantwoording analyseren en beoordelen
de rol van de Vlaamse Regulator voor de Media
deze rol beschrijven, toepassen en analyseren
de voornaamste beperkingen van de wet op de handelspraktijken: verbod op tabaksreclame, gedragscode voor kinderreclame, geen misleidende reclame, gedragscode voor reclame voor geneesmiddelen
deze beperkingen beschrijven, toepassen, analyseren en beoordelen
de rol van de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame
In dit onderdeel moet je in staat zijn om cultuur te beschrijven en culturen te vergelijken. Je zal waarden en normen moeten toepassen op voorbeelden en beschrijven hoe ze ontstaan en veranderen. Je zal aan de hand van voorbeelden ook moeten beschrijven hoe waarden en normen worden doorgegeven en hoe men soms voortbouwt op oudere waarden en normen. Je zal een eigen waardenhiërarchie moeten opstellen en verantwoorden waarom je voor die hiërarchie kiest.
het begrip cultuur
dit begrip beschrijven
cultuur in brede en in enge zin
deze begrippen beschrijven, illustreren en toepassen
materiële en immateriële cultuurcomponenten
deze componenten beschrijven, illustreren en toepassen
culturen vergelijken op basis van deze componenten
de begrippen waarden en normen
deze begrippen definiëren, illustreren en toepassen
verbanden leggen tussen waarden en normen
de factoren die waarden en normen beïnvloeden
verbanden leggen tussen waarden en de tijd waarin ze ontstaan
verbanden leggen tussen waarden en de plaats waar ze ontstaan
waarden en normen in verschillende culturen vergelijken
formele en informele normen
deze normen benoemen en vergelijken
waardenhiërarchieën
een eigen hiërarchie opstellen, verklaren en beoordelen
verbanden leggen tussen dit begrip en de tijd waarin ze ontstaan
verbanden leggen tussen dit begrip en de plaats waar ze ontstaan
persoonlijke en maatschappelijke waardenhiërarchieën
deze hiërarchieën vergelijken
het intrapersoonlijk, interpersoonlijk en maatschappelijk waardenconflict
deze conflicten beschrijven, illustreren, verklaren en toepassen
veranderingen in waarden en normen zoals bij de thema’s verkeersveiligheid, gezondheid, huwelijk, positie van het kind en van de vrouw, rechtspraak, onderwijs, subculturen, lichamelijkheid, slaap- en eetcultuur, voedingsgewoontes
deze veranderingen beschrijven, illustreren, verklaren en toepassen
deze veranderingen toepassen op één cultuur
deze veranderingen vergelijken in verschillende culturen aan de hand van gegeven voorbeelden
socialisatie
de begrippen socialisatie en acculturatie
deze begrippen benoemen, illustreren en toepassen
het socialisatieproces op macro- en microniveau
deze niveaus beschrijven, illustreren en toepassen
expliciete en impliciete vormen van socialisatie
deze vormen van socialisatie beschrijven, illustreren en toepassen
cultuuroverdracht via rituelen
het begrip ritueel benoemen, illustreren en toepassendeze rituelen beschrijven, illustreren en toepassen
de verschillen in rituelen tussen culturen vergelijken
de verschillen in begrafenisrituelen in de tijd vergelijken
cultuuroverdracht via woord en beeld
beschrijven, illustreren en verklaren hoe waarden en normen worden doorgegeven via woordgebruik en spreekwoorden, via digitale communicatie, via sprookjes, fabels en verhalen, via mythologie, via politieke ideologie, via middeleeuwse beeldtaal
cultuuroverdracht via levensbeschouwing en religie
beschrijven, illustreren en verklaren hoe waarden en normen worden doorgegeven via levensbeschouwing
cultuuroverdracht via jongerensubculturen bijvoorbeeld hippies, punk, gothic, hip hop, emo, gabber, hipster, yuccie, rappers, skaters, skinheads…
beschrijven, illustreren en verklaren hoe waarden en normen worden doorgegeven via jongerensubculturen
de begrippen: verwachtingspatroon, stereotype en rollenpatroon
de verwachtingen ten opzichte van gender
het begrip sekse en gender benoemen, illustreren en toepassen
deze verwachtingen beschrijven, illustreren, vergelijken en toepassen
genderverschillen op meerdere domeinen: opleiding, arbeidsmarkt, politiek, vrijetijdsbesteding, gezinstaken, publiek leven
deze verschillen beschrijven, illustreren en toepassen
de verwachtingen ten opzichte van jongeren
deze evolutie illustreren en vergelijken aan de hand van gegeven voorbeelden
de verwachtingen ten opzichte van etnische groepen
deze verwachtingen illustreren en toepassen
stereotypen van etnische groepen
deze stereotypen beschrijven, illustreren, vergelijken en toepassen
Voor dit onderdeel beschrijf je de maatschappelijke velden, en toon je aan dat ze veranderen en elkaar beïnvloeden. Je moet ook een beschrijving kunnen geven van de werking van het politieke veld. Soms gaat het over algemene zaken zoals organisatievormen, maar meestal wordt de situatie toegepast op België en Vlaanderen. Je zal verschillende begrippen en evoluties moeten beschrijven en toepassen op gegeven voorbeelden. Voor dit onderdeel zal het je helpen om de actualiteit via het nieuws te volgen.
de maatschappelijke velden: politiek, juridisch, sociaal, economisch, cultureel
deze velden beschrijven, illustreren en toepassen
de wisselwerking tussen de maatschappelijke velden
deze wisselwerking beschrijven en illustreren
de verandering in de maatschappelijke velden
deze verandering toepassen
de politieke organisatievormen: monarchie, republiek, theocratie, totalitair regime of dictatuur, democratie
de kenmerken en de werking van de democratische rechtsstaat
de kenmerken van de democratische rechtsstaat benoemen
de werking van de democratische rechtsstaat beschrijven
de scheiding der machten
dit begrip benoemen en toepassen
de grondwet
de oppositie en de coalitie
de taken van het parlement en de regering
de taken van een parlement en een regering beschrijven
de Premier en de Vlaamse Minister-President benoemen
de rol van vrije verkiezingen
deze rol beschrijven en toepassen
het begrip federale staat
dit begrip definiëren
de structuur van de Belgische federale staat: gemeenschappen, gewesten, provincies en de gemeente en hun bevoegdheden
deze structuur beschrijven en toepassen
deze bevoegdheden benoemen
de Vlaamse politieke partijen: CD&V, Groen, N-VA, Open Vld, PVDA, sp.a, Vlaams Belang
de afkortingen van deze partijen voluit schrijven
de Waalse partijen van dezelfde ideologische strekking benoemen
één standpunt per partij beschrijven
de uitvoerende macht in de gemeente: burgemeester en schepencollege
deze macht beschrijven, toepassen, analyseren en beoordelen
de wetgevende macht in de gemeente: de gemeenteraad
de rol van de jeugdraad in de besluitvorming van de gemeente
deze rol beschrijven, toepassen, analyseren en beoordelen
Voor dit onderdeel moet je het juridische veld kunnen beschrijven: dat is alles wat te maken heeft met de rechtspraak. Eerst moet je een aantal algemene begrippen beschrijven, nadien pas je de begrippen toe op de Belgische situatie.
de functies van recht
deze functies beschrijven en toepassen
de soorten recht in België
deze soorten recht benoemen
de rechtstakken uit deze soorten recht beschrijven, illustreren en toepassen
de driehoekstructuur in België met rechtbanken op verschillende niveaus: vredegerecht, politierechtbank, rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbank, kamer van koophandel, hof van beroep, hof van assisen en hof van cassatie
concrete rechtszaken verbinden met de juiste rechtbanken
de taken en de werking van het vredegerecht
deze taken en deze werking beschrijven, illustreren en toepassen
deze werking kritisch evalueren
Voor dit onderdeel moet je het sociale veld kunnen beschrijven: je zal de verschillende soorten middenveld moeten beschrijven en toepassen op voorbeelden. Via de thema’s armoede en solidariteit beschrijf je de wisselwerking tussen het sociale en het politieke veld. Als je armoedecijfers moet analyseren, worden deze cijfers steeds gegeven op het examen.
het begrip middenveld
de begrippen verzuiling en ontzuiling
de indeling van het middenveld
deze velden beschrijven en illustreren
deze begrippen over armoede: generatiearmoede, nieuwe armoede, primaire behoeften, armoedegrens
deze begrippen beschrijven en toepassen
oorzaken van armoede
deze oorzaken beschrijven en verklaren
de kringloop van armoede
deze kringloop beschrijven, illustreren en toepassen
de verklaringsmodellen voor armoede: individueel of maatschappelijk schuldmodel, individueel of maatschappelijk ongevalmodel
deze verklaringsmodellen beschrijven, illustreren en toepassen
armoedecijfers
gegeven cijfers analyseren en veranderingen vaststellen
armoedebestrijding
deze vormen van armoedebestrijding beschrijven, illustreren en toepassen
de kerntaken van het OCMW in de gemeente
deze kerntaken beschrijven, illustreren, toepassen en kritisch evalueren
het begrip solidariteit
dit begrip benoemen en illustreren
het herverdelingsprincipe in de sociale zekerheid
dit principe benoemen, illustreren, verklaren en toepassen
het solidariteitsprincipe in de sociale zekerheid
deze begrippen van de sociale zekerheid: remgeld, leefloon, vervangingsinkomen (pensioen, kinderbijslag, ziekte-uitkering, werkloosheid)
vormen van solidariteit
deze vormen van solidariteit benoemen, vergelijken en toepassen
het doel van het Jongeren Advies Centrum (JAC)
dit doel beschrijven, toepassen, analyseren en beoordelen
Voor dit onderdeel moet je het economische veld kunnen beschrijven: je zal eerst een aantal economische begrippen moeten benoemen. Je zal cijfers over economische groei en koopkracht moeten analyseren. Deze cijfers worden steeds gegeven op het examen. Met het thema economische groei en economische systemen zal je de wisselwerking tussen het economische en het politieke veld moeten beschrijven.
de economische kringloop
deze kringloop beschrijven en toepassen
individuele en collectieve behoeften
deze behoeften benoemen
individuele en collectieve goederen
deze goederen benoemen
productiefactoren: grondstoffen, arbeid en kapitaal
deze factoren beschrijven
het begrip economische groei
dit begrip benoemen, verklaren en toepassen
bbp (per capita) of bruto binnenlands product
cijfers over het bbp vergelijken, analyseren en veranderingen vaststellen
de begrippen koopkracht en productiviteit
cijfers over deze begrippen vergelijken en analyseren
factoren die in het economisch beleid bepalend zijn voor economische groei: arbeid, kapitaal en technologie
de rol van deze factoren in het beleid beschrijven, illustreren, verklaren en toepassen
begrippen in verband met arbeid: activiteitsgraad en werkgelegenheidsgraad
deze begrippen benoemen
de centraal geleide economie of planeconomie
dit economisch systeem beschrijven en toepassen
de vrijemarkteconomie of kapitalisme
kenmerken van de vrijemarkteconomie: vrije concurrentie, winststreven, individuele vrijheid, vraag en aanbod en privé-eigendom
deze kenmerken beschrijven en toepassen
voor- en nadelen van deze kenmerken beschrijven en toepassen
de gemengde economie of neokapitalisme
de functies van de overheid: allocatiefunctie, herverdelingsfunctie en stabilisatiefunctie
deze functies beschrijven, illustreren, vergelijken en toepassen
de werking van de Belgische overlegeconomie: sociaal overleg tussen vakbonden, werkgevers en overheid
deze werking beschrijven
de drie partners van het sociaal overleg benoemen
cao (collectieve arbeidsovereenkomst)
cao voluit schrijven
Voor dit onderdeel moet je het verschil tussen levensbeschouwing en religie kunnen beschrijven. Je zal de verschillende soorten levensbeschouwing moeten beschrijven en cijfers over de Belgische situatie analyseren. Deze cijfers worden steeds gegeven op het examen.
de begrippen levensbeschouwing en religie
deze begrippen benoemen, illustreren en vergelijken
cijfers over levensbeschouwing en religie analyseren
de drie monotheïstische godsdiensten: christendom, islam, jodendom
het begrip 'monotheïsme’ benoemen
de drie monotheïstische godsdiensten benoemen
het begrip polytheïsme
het begrip 'polytheïsme’ benoemen en illustreren
het begrip vrijzinnigen
het begrip atheïsme
In dit onderdeel moet je in staat zijn om definities van kunst op te stellen en te vergelijken aan de hand van criteria. Je zal recensies over kunstwerken moeten vergelijken. Je moet waarden in kunstwerken herkennen. Er kunnen verschillende kunstdisciplines aan bod komen op het examen:. De voorbeelden komen uit verschillende historische periodes. Bij elk kunstwerk vermelden we de kunstenaar (in de mate van het mogelijke) en de periode waarin het kunstwerk tot stand kwam. Muziekfragmenten moet je beluisteren. Als er een vraag is over recensies, dan krijg je die recensies op het examen.
waarden in kunstwerken uit verschillende kunstdisciplines
warden beschrijven, illustreren, verklaren en toepassen
definities van kunst
een definitie van kunst geven
definities van kunst vergelijken
verklaren waarom er geen eenduidige definitie van kunst is
de verschillende kunstdisciplines: architectuur, beeldhouwkunst, dans, etnische kunst, film, fotografie, installatiekunst, literatuur, muziek, performance, poëzie, propagandakunst, schilderkunst en strips
deze disciplines illustreren met een concreet kunstwerk
recensies van kunstwerken uit deze disciplines vergelijken
deze criteria van kunst: originaliteit, emotionele lading, vakmanschap, economische waarde, esthetische waarde
deze criteria benoemen, illustreren, vergelijken en toepassen
het analyseschema van kunst: beleven, bestuderen, begrijpen, waarderen
dit schema toepassen
beeldvorming over andere samenlevingen
beschrijven hoe kunstwerken andere samenlevingen voorstellen
beeldvorming over samenlevingen in het verleden
beschrijven hoe kunstwerken samenlevingen uit het verleden voorstellen
Communicatie
25%
Denken over mens en samenleving
Organisatie en wisselwerking
40%
Expressie
10%
Code 3
De Boeck
www.vanin.be
Socius
Averbode
www.averbode.be
www.cim.be
Alleen voor de component 'communicatie' om cijfers over het medialandschap te bekijken
www.yep-online.be
Artikels op jongerenmaat over de actualiteit
www.armoedecijfers.be
Alleen voor de component 'Organisatie en wisselwerking', om cijfers over armoede te bekijken