Om je goed voor te bereiden op het examen, probeer je best deze studietips te volgen.
1. Op het examen zal je vraagstukken moeten oplossen. Dat zijn alledaagse en levensechte problemen, ze bestaan vaak uit meerdere deelproblemen. Probeer ze eerst goed te begrijpen door ze een paar keer te lezen. Omschrijf het probleem met je eigen woorden, maak een schets of tekening als ondersteuning .
2. Bij het oplossen van een vraagstuk kies je de meest geschikte oplossingswijze.
Het helpt als je een probleem opsplitst. Bij elke tussenstap ben je kritisch: misschien moet je een stap herbekijken.
3. Maak vooraf een schatting van je uitkomst om te weten of je resultaat juist kan zijn en de werkelijkheid benadert. Bouw ook nadien controles in: vergelijk je resultaat met je vooraf gemaakte schatting.
Stel jezelf steeds de vraag: ’Is mijn uitkomst wel realistisch’?.
Sta ook stil bij je werkwijze. Misschien had je de oefening vlugger kunnen oplossen. Maak een oefening opnieuw en controleer je resultaat.
4. In de tabellen vind je voorbeelden van betekenisvolle en levensechte situaties die een vertrekpunt zijn van een examenvraag. Deze voorbeelden kunnen je helpen bij je voorbereiding maar op het examen zelf kan je ook andere situaties krijgen.
5. Voor alle oefeningen mag je een eenvoudig of niet programmeerbaar rekentoestel gebruiken. Probeer dit doelgericht te doen. Hoofdrekenen werkt vaak sneller, bijvoorbeeld als je eenvoudige procenten berekent. Gebruik je rekentoestel wel als een controle voor een reeks bewerkingen.
Let op, op het examen moet je voor alle rekenopdrachten kunnen rekenen met decimale getallen en breuken. Je kan de hoofdbewerkingen zoals optellen en aftrekken, vermenigvuldigen en delen uitvoeren. Breuken vereenvoudigen kan je ook. Deze vaardigheden moet je beheersen.