Gedragswetenschappen en cultuurwetenschappen zijn de specifieke vakken van de richting humane wetenschappen.In de cultuurwetenschappen onderzoek je hoe de mens zich uitdrukt in een samenleving. Je zoekt naar gelijkenissen en verschillen tussen samenlevingen en probeert die te verbinden met grotere maatschappelijke structuren.Het doel van de gedragswetenschappen is om het gedrag van mensen te begrijpen. Ze bieden modellen, theorieën en verklaringen aan zodat je kan benoemen en begrijpen waarom personen, groepen of samenlevingen bepaalde dingen doen.
Vanuit de psychologie krijg je meer inzicht in theorieën over de mens. In hoeverre bepalen emoties ons gedrag en wat is de functie van emoties? Hoe gedragen we ons en waarom is dat zo? Wat kan er mis lopen en hoe kunnen we gedrag bijsturen? Hier maken we ook kennis met de pedagogiek en de criminologie. Zo krijg je een breed kader om mensen en hun gedrag te begrijpen.De sociologie focust zich op groepen en de samenleving. Een mens staat niet op zichzelf en veel van onze gedragingen worden beïnvloed door de mensen om ons heen, vaak meer dan we zelf denken. Dat is soms verhelderend, maar dat kan ook best confronterend zijn.De antropologie opent onze blik door te onderzoeken hoe samenlevingen elders georganiseerd zijn. Dit levert boeiende inzichten op. Ze helpen ons om cultuurverschillen te begrijpen en om onze eigen zienswijze te enigszins relativeren. Zo krijg je een breder kader om onze maatschappij te analyseren.Je krijgt ook meer inzicht in waarden en normen. Dit is het domein van de ethiek. Wat vinden we belangrijk? Waar komen die waarden en normen vandaan? Wat betekent het voor een samenleving als groepen mensen dezelfde of net verschillende waarden en normen hebben? De actualiteit toont ons hoe relevant deze vragen zijn.
In de volgende tabellen vind je wat je voor elke leerinhoud moet kennen en wat je moet kunnen op het examen. In deze vakfiche vind je eerst enkele belangrijke aandachtspunten bij het gebruik van de werkwoorden. Daarna worden alle leerinhouden besproken.
Het is voor elk van deze leerinhouden belangrijk om de actualiteit te volgen. Er worden op het examen immers vaak actuele artikels gebruikt of actuele onderwerpen aangereikt.
Voor elk van deze leerinhouden moet je op het examen aantonen dat je de volgende vaardigheden beheerst:
Als er geschreven bronnen gebruikt worden, zijn dit steeds Nederlandstalige bronnen.
GEBRUIK VAN WERKWOORDEN
In de tabel 'wat moet je kunnen?’ staat heel vaak dat je iets moet benoemen of beschrijven. Benoemen wordt gebruikt bij een begrip. Beschrijven wordt gebruikt bij een proces, evolutie of situatie. Beide woorden betekenen dat je in staat moet zijn om de inhoud in je eigen woorden uit te leggen. Het komt er niet op aan om exacte definities van bepaalde begrippen te geven, maar wel de begrippen juist te kunnen uitleggen in een bepaalde context. Alleen waar 'deze begrippen definiëren’ staat, moet je een letterlijke definitie kunnen geven. We verwachten dat je alle begrippen uit de vakfiche steeds correct toepast, ook als de vraag niet expliciet is om een begrip te benoemen.
Soms wordt het werkwoord vergelijken gebruikt. Als je twee begrippen of ideeën moet vergelijken met elkaar, moet je voor jezelf eerst de begrippen of ideeën goed formuleren en dan op zoek gaan naar overeenkomsten en verschillen. Verklaren betekent dan weer dat je moet kunnen uitleggen waarom iets op die manier geëvolueerd is. Als we 'illustreren' vermelden, dan moet je in staat zijn om concrete voorbeelden te geven van een leerinhoud. Soms helpen we je op weg door tussen haakjes 'bijvoorbeeld’ te vermelden. Deze opsomming is niet volledig: er kunnen dus andere voorbeelden gevraagd worden op het examen. Wanneer er geen 'bijvoorbeeld’ staat, is de opsomming volledig.
Toepassen komt ook heel vaak voor in deze vakfiche. Het betekent dat je de theorie moet kunnen verbinden aan voorbeelden. Je zal de volgende soort vragen krijgen: je krijgt een tekst of afbeelding en er wordt aan jou gevraagd van welke theorie of begrip dit een toepassing is. Je zal tegelijk ook moeten verantwoorden waarom je voor die theorie of dat begrip kiest. Je kan dit zelf inoefenen door de voorbeelden in de leermiddelen te gebruiken. Je kan dit ook inoefenen door bijvoorbeeld een krant of tijdschrift te lezen en je af te vragen welke leerinhouden je kan toepassen op wat je net gelezen hebt.
Wanneer het werkwoord analyseren voorkomt, dan vragen we dat je deze inhoud zeer grondig beheerst. Vaak zal je aan de hand van teksten of afbeeldingen moeten bewijzen dat je de inhoud goed begrijpt, dat je de relatie legt met theorieën en dat je over die inhoud kan reflecteren. Dat betekent dat je bijvoorbeeld in staat moet zijn om de gevolgen van iets in te schatten, of de voor- en nadelen te bepalen. Je zal ook in staat moeten zijn om een probleem kritisch te bekijken en standpunten van voor- en tegenstanders vast te stellen.
Bij het beoordelen verwachten we dat je je eigen standpunt bepaalt. Dat kan bijvoorbeeld een standpunt zijn over de voor- en nadelen van een theorie of een actueel probleem. Hier komt het erop aan om na een grondige analyse je standpunt te formuleren met duidelijke argumenten.
deze begrippen vergelijken, illustreren en toepassen
axioma’s van Watzlawick
de 5 axioma’s benoemen, illustreren en toepassen
deze vormen van interactie benoemen, illustreren en toepassen
In dit onderdeel worden een aantal situaties opgesomd waarbij je in interactie gaat met jezelf. Je moet deze processen kunnen beschrijven, herkennen in voorbeelden en zelf voorbeelden geven.
motivationele conflicten:
deze begrippen benoemen, beschrijven, illustreren en toepassendeze gevolgen beschrijven en illustrerendeze motivationele conflicten benoemen, beschrijven en toepassen
cognitieve dissonantie
cognitieve dissonantie beschrijven, illustreren en toepassen
attributie: causale attributietheorie:
deze kenmerken vergelijken, illustreren en toepassen
attributie: attributiefouten:
deze attributiefouten beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
Hier zie je hoe personen met elkaar in interactie kunnen gaan. Aan de hand van modellen moet je analyseren welke invloed personen op elkaar hebben.
vormen van interpersoonlijke interactie:
deze vormen van interpersoonlijke interactie beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
rolconflicten:
deze begrippen benoemen, beschrijven, illustreren en toepassen
modellen voor interpersoonlijke interactie:
deze modellen beschrijven en toepassen
de rollen uit deze modellen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
de invloed van deze rollen op het gedrag van andere personen beschrijven, vergelijken, verklaren, illustreren en analyseren
Een aantal mechanismen beïnvloeden de interactie tussen personen en tussen groepen. Je moet deze mechanismen beschrijven en toepassen.
deze mechanismen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
Je analyseert conflicten op basis van deze kenmerken.
oorzaak en aanleiding
oorzaak en aanleiding van een conflict benoemen, vergelijken, illustreren en toepassen
vormen van conflict naargelang de oorzaak:
deze vormen vergelijken, illustreren en toepassen
escalatieladder van Glasl:
deze fasen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
deze stappen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
benoemen wie er in welke fase kan bemiddelen
het model van Thomas en Kilman:
dit model beschrijven
deze conflicthanteringsstijlen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
soorten geweld:
deze soorten geweld beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
vonnis (ook wel: scheidsrechter of directieve oplossing)
deze manier beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
benoemen welke manieren om een conflict te beëindigen er mogelijk zijn in de verschillende fasen van de escalatieladder van Glasl
bemiddeling (ook wel: participatieve oplossing):
deze manieren beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
benoemen welke manieren mogelijk zijn in de verschillende fasen van de escalatieladder van Glasl
zelf oplossen:
minder constructieve vormen om een conflict te beëindigen:
In dit onderdeel zie je heel wat theorieën over het ontstaan van persoonlijkheid, over mogelijke problemen met je persoonlijkheid en over hoe je dat kan bijsturen. Die theorieën moet je kunnen beschrijven, toepassen en vergelijken. Je moet ook kunnen toelichten wat het zelfbeeld is en hoe het ontstaat.
de twee posities in dit debat beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
deze visies op pedagogie beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
de maatschappelijke gevolgen van beide visies beoordelen
Trekkentheorie: de Big Five:
deze dimensies beschrijven, illustreren en toepassen
de toepassing beschrijven
psychoanalyse volgens Freud:
deze aspecten beschrijven, illustreren, toepassen, analyseren en beoordelen
de werking van de psychoanalytische therapie beschrijven en illustreren
gedragspsychologie: klassieke conditionering:
dit experiment beschrijven en analyseren
het schema van de klassieke conditionering beschrijven, illustreren en toepassen
de werking van aversietherapie beschrijven en illustreren
gedragspsychologie: operante conditionering:
deze experimenten beschrijven en analyseren
deze principes beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
sociale leertheorie:
het principe van de cognitieve sociale leertheorie beschrijven, illustreren en toepassen
de toepassing van de inzichten van deze theorie in therapie beschrijven en illustreren
opbouw zelfbeeld:
vormen en onderdelen:
deze vormen en onderdelen vergelijken, illustreren en toepassen
psychische stoornissen:
deze begrippen benoemen, vergelijken, illustreren en toepassen
deze kenmerken van de DSM 5 benoemen
Dit onderdeel gaat over de kenmerken en de verschillende vormen van identiteit.
de kenmerken van identiteit:
deze kenmerken beschrijven en illustreren
de vormen van identiteit:
deze vormen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
Je moet de geslachtsidentiteit beschrijven en verklaringen geven voor het ontstaan. Bespreek ook welke factoren daar een invloed op kunnen hebben.
begrippen:
ontstaan van de geslachtsidentiteit
deze verklaringen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
factoren die het vormen van een geslachtidentiteit beïnvloeden:
deze factoren beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
Voor dit onderdeel moet je beschrijven wat een groepsidentiteit is en hoe we die verwerven via verschillende vormen van socialisatie.
deze begrippen illustreren en toepassen
socialisatie:
primaire socialisatie beschrijven, illustreren, toepassen en analyseren
secundaire en tertiaire socialisatie beschrijven, illustreren, toepassen, analyseren en beoordelen
de socialiserende instantie(s) beschrijven
invloed op groepsidentiteit:
de invloed van deze processen op de groepsidentiteit beschrijven, illustreren, toepassen, analyseren en beoordelen
Voor dit onderdeel verdiep je je in migratie en wat migratie betekent voor de culturele identiteit. Het is belangrijk dat je alle begrippen correct gebruikt en van elkaar onderscheidt.
deze begrippen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
acculturatievormen:
deze acculturatievormen beschrijven, vergelijken, illustreren, toepassen en beoordelen
verschillende opvattingen over lichaam en lichamelijkheid naargelang tijd en cultuur:
deze opvattingen illustreren, vergelijken, toepassen en analyseren
evolutie van culturele identiteit onder invloed van
de invloed van deze processen beschrijven, verklaren, illustreren, toepassen
asielprocedure in België:
deze onderdelen beschrijven
de verschillende statuten beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
de actuele uitdagingen van de asielprocedure analyseren aan de hand van documenten
Je moet beschrijven hoe groepen het gedrag van hun leden beïnvloeden, en enkele experimenten daarover kennen. Je moet ook verschillende verklaringen kunnen geven voor deviant gedrag en illustreren wat gevolgen kunnen zijn van het volgen of doorbreken van normen.
vormen van sociale beïnvloeding:
experimenten over psychosociale beïnvloeding:
deze experimenten beschrijven, vergelijken, illustreren, toepassen en analyseren
dit effect beschrijven, illustreren, toepassen en analyseren
verklaringen die deviant gedrag als ziekte zien:
anomietheorie van Durkheim:
deze theorie beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
de mogelijke oorzaken voor anomie beschrijven, illustreren en toepassen
kritiek op deze theorie beschrijven en beoordelen
anomietheorie van Merton:
deze vormen van deviant gedrag beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
sociale bindingstheorie (of sociale controletheorie) van Hirschi:
deze elementen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
labelingtheorie (of etiketteringstheorie) van Becker:
de gevolgen beschrijven en beoordelen
functionele en disfunctionele gevolgen van deviant en conformistisch gedrag voor individu en maatschappij
deze gevolgen beschrijven, illustreren en toepassen
Hier bekijk je wat mensen en groepen belangrijk vinden en hoe men die normen en waarden doorgeeft. Je moet normen en waarden uit bronnen afleiden. Daarnaast moet je beschrijven hoe mensen zich cognitief en moreel ontwikkelen.
deze begrippen definiëren, vergelijken, illustreren en toepassen
verbanden leggen tussen waarden en normen
morele ontwikkeling volgens Piaget:
3 stadia: leeftijd en morele redenering
deze stadia beschrijven, illustreren en toepassen
morele ontwikkeling volgens Kohlberg:
3 niveaus en 6 stadia van moreel redeneren
deze niveaus en stadia beschrijven, illustreren en toepassen
Je moet verklaren wat er kan gebeuren als groepen dezelfde waarden delen of net niet. Daarnaast moet je ook illustreren hoe waarden of waardenhiërarchieën evolueren door de tijd.
effect van gedeelde en verschillende waardebeleving:
deze effecten beschrijven, vergelijken, illustreren en analyseren
sociale verandering en verschuiving in waardenhiërarchieën
bijvoorbeeld: secularisering, globalisering, veranderde visie op lichaam en seksualiteit, mens- en maatschappijbeeld…
deze processen illustreren en analyseren
Voor dit onderdeel moet je verschillende organisatievormen beschrijven, hun kenmerken en werking toelichten, en hun rol situeren in een veranderende samenleving.
evolutie van westerse gezinsvormen vanaf de industriële revolutie tot nu
deze evolutie beschrijven, vergelijken en verklaren
cijfergegevens over gezinsvormen analyseren
verschillen in gezinssamenstelling naargelang de (sub)cultuur
deze verschillen beschrijven en verklaren
effect van het (niet) behoren tot een gezin:
deze begrippen beschrijven, verklaren, illustreren en toepassen
de gevolgen van verwaarlozing en verwenning beschrijven, illustreren en verklaren
functie van een referentiegroep
de functie van een referentiegroep beschrijven
soorten referentiegroepen
deze verschillende indelingen in referentiegroepen beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
verklaren waarom een peergroup een referentiegroep is
factoren die een studie- en beroepskeuze bepalen:
deze factoren beschrijven, illustreren en toepassen
beroepsorganisaties:
deze functies beschrijven, illustreren en toepassen
waardering:
deze verschillen beschrijven, illustreren en verklaren
dit effect beschrijven, illustreren en verklaren
invloed van het middenveld op democratie
beschrijven, illustreren en toepassen hoe het middenveld politieke besluitvorming beïnvloedt
deze begrippen benoemen, illustreren en toepassen
voor- en nadelen van globalisering binnen verschillende maatschappelijke domeinen
voor- en nadelen van globalisering beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
invloed van de veranderende samenleving op gezinnen, referentiegroepen, beroepsgroepen, het middenveld en netwerken
deze invloed beschrijven en beoordelen
Je bekijkt sociale stratificatie in al zijn vormen en je geeft verschillende oorzaken, gevolgen en verklaringen. Je bespreekt de evolutie en je beschrijft hoe men van sociale laag kan veranderen. Daarnaast beschrijf je ook de breuklijnen in onze samenleving.
vormen van sociale stratificatie:
factoren die sociale stratificatie bepalen:
deze factoren beschrijven, vergelijken, illustreren, toepassen en analyseren
verklaringsmodellen voor sociale stratificatie:
deze verklaringen beschrijven, vergelijken, illustreren, toepassen en beoordelen
gevolgen:
maatschappelijke breuklijnen:
deze breuklijnen beschrijven, illustreren, verklaren en toepassen
evolutie van sociale stratificatie binnen de westerse samenleving
deze evolutie beschrijven, vergelijken, illustreren, toepassen en analyseren
vormen van sociale mobiliteit:
deze vormen benoemen, vergelijken, illustreren en toepassen
sociale mobiliteit doorheen de tijd en binnen verschillende culturen
beschrijven, vergelijken, illustreren en verklaren hoe sociale mobiliteit kan variëren naargelang tijd en cultuur
In dit onderdeel worden verschillende strategieën besproken om macht op te bouwen en uit te oefenen.
begrip: macht
dit begrip benoemen, illustreren en toepassen
strategieën om macht op te bouwen:
deze strategieën beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
strategieën om macht uit te oefenen:
In concrete situaties moet je het onderscheid kunnen maken tussen de verschillende belangen. Je moet je mening geven over concrete voorbeelden van belangenconflicten.
voorbeelden van spanningen tussen individualisme, solidariteit en collectivisme
deze voorbeelden analyseren en beoordelen
6 basisemoties volgens Ekman
emotiemodel van Plutchik
deze modellen beschrijven, vergelijken, illustreren, toepassen en analyseren
verwante emoties verbinden aan basisemoties
Je moet deze theorieën over de processen bij emoties beschrijven, herkennen en toepassen. Je moet ook een vergelijking kunnen maken van verschillende socio-culturele uitingen.
mentale en fysiologische processen bij emoties:
deze theorieën beschrijven, vergelijken, illustreren en toepassen
aangeboren en aangeleerde uitingen van emoties
deze indeling beschrijven, illustreren en toepassen
voorbeelden van socio-culturele verschillen in uiting van emoties
bv. rouw, verliefdheid, eerverlies,…
deze uitingen beschrijven, vergelijken, illustreren, toepassen en analyseren
Op het examen toetsen we of je de nodige kennis, vaardigheden en attitudes hebt om zelfstandig aan onderzoek te doen. We kunnen je geen volledig onderzoek laten uitvoeren maar we toetsen heel doelgericht op minstens 1 fase van een wetenschappelijk onderzoek.We verwachten dat je het theoretisch kader van een wetenschappelijk onderzoek kent en dat je op het examen toont dat je de theorie kan toepassen in praktische opdrachten uit de 4 fases van een onderzoek: oriënteren, voorbereiden, uitvoeren, rapporteren en reflecteren.In de rubriek Met welk materiaal bereid je je voor? vind je goed cursusmateriaal. Lees ook de bijlage Onderzoekscompetentie. Daarin leggen we uit welke vragen je mag verwachten op het examen.
Interactie en communicatie
25%
Denken over mens en samenleving
35%
Organisatie en wisselwerking
Expressie
10%
Onderzoekscompetentie
5%
Je moet zelf op zoek naar leermiddelen om je examen voor te bereiden. De Examencommissie biedt geen leermiddelen aan. Je kan boeken of cursussen kopen in een (online of tweedehands-) boekhandel of ontlenen in een bibliotheek. De bibliotheken van de lerarenopleiding aan de universiteit of de hogeschool bieden heel wat leermiddelen aan in hun collectie.Bij elke nieuwe editie van de vakfiche actualiseren we deze bibliografie. Toch is het best mogelijk dat bepaalde werken niet meer verkrijgbaar zijn of dat nieuwe werken die al op de markt zijn nog niet zijn opgenomen.We maken bewust een selectie van leermiddelen die ons op dit ogenblik het meest aangewezen lijken om je voor te bereiden op onze examens. Zo willen we je helpen om je studie efficiënter aan te pakken. Je kan echter ook andere werken, cursussen of audiovisuele middelen gebruiken bij je voorbereiding op het examen.
Code Gedragswetenschappen 5(GO!) Leerwerkboek / (KathOndVla) Leerwerkboek
De Boeck
www.vanin.be
Code Gedragswetenschappen 6(GO!) Leerwerkboek / (KathOndVla) Leerwerkboek
Socius 5 GedragswetenschappenLeerwerkboek GO! / Leerwerkboek KathOndVla
Averbode
www.averbode.be
Socius 6GedragswetenschappenLeerwerkboek GO! / Leerwerkboek KathOndVla
Plantyn
www.plantyn.com
Laureys, B. (2019) Stapstenen. Onderzoek stap voor stap. Wommelgem
Van In