Skip to Main Content

Vakfiche handelseconomie 2 bso

Geldig van 01 januari 2022 tot en met 31 december 2022
 

content

Studierichting

Geen studierichtingen gevonden

Referentiekader

ReferentiekaderOpmerking
LeerplannenGO! 2006/126 VVKSO D/2013/7841/003 OVSG O/2/2013/169

Waarom leer je dit vak?

Via het vak Handelseconomie krijg je inzicht in de handelswereld, gesitueerd in een breder economisch kader.

Je maakt er kennis met de voornaamste spelers: de bedrijven en de gezinnen. Maar ook de rol van de financiële instellingen, het buitenland en de overheid komt bondig in het vizier.


 

Toon meer
Toon minder

Alle economische activiteiten ontstaan uit de behoeften van die spelers en hun zoektocht naar de juiste goederen en diensten om die behoeften te bevredigen.

Je zal inzicht verwerven in de ondernemingen door deze te bestuderen vanuit de bedrijfskolom, de verschillende sectoren, de soort van activiteiten, de grootte en de jurudische vorm.

Verder zal je je kennis over de handel en de handelaar verdiepen vanuit de functies die de handel vervult en de verschillende indelingen die je in de handel kan onderscheiden.

Handel betekent kopen en verkopen. Je zal de verschillende stappen in het koop-verkoopproces leren kennen en inzicht verwerven in de documenten die uit dat proces ontstaan. Kopen en verkopen gaan bovendien gepaard met betalen en innen. Dat is de reden waarom je je kennis over enkele courant gebruikte betalingstechnieken, documenten en -bewijzen verdiept.

Vaak zijn de eigen middelen ontoereikend om alle behoeften te bevredigen. Dan kunnen gezinnen en bedrijven beroep doen op kredieten. Je bestudeert enkele veel voorkomende kredieten. Je leert ook intresten te berekenen op eenvoudige beleggingen of kredieten. Tegelijk moet je als kredietnemer beducht zijn voor de valkuilen van kredieten. Daarom leer je de wet op het consumentenkrediet kennen.

Zowel gezinnen als bedrijven lopen verschillende risico’s waaruit schade kan ontstaan. Om zich in te dekken tegen de financiële gevolgen van die schadegevallen, kunnen zij zich verzekeren. Vertrekkend vanuit je eigen leefwereld maak je kennis met enkele nuttige verzekeringsvormen en hun toepassing.

In een apart deel bestudeer je de gezinnen, als belangrijke deelnemer aan het economisch leven. Je moet er antwoorden kunnen geven op enkele cruciale vragen. Welke inkomens verwerven de gezinnen? Waaraan besteden zij die inkomens? Wat beïnvloedt de koopkracht van de gezinnen?

In handelseconomie leer je de maatschappelijke fenomenen begrijpen vanuit een theoretische achtergrond. Bekijk daarom de leerinhouden niet los van de realiteit maar koppel voortdurend terug naar de actualiteit.



 

Wat moet je leren?

Basisbegrippen

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de goederen en diensten

  • economisch en niet- economische goederen en diensten
  • gebruiks- en verbruiksgoederen
  • consumptie- en productiegoederen

het onderscheid tussen economische en niet- economische goederen beschrijven en illustreren

het onderscheid tussen gebruiks- en  verbruiksgoederen beschrijven en illustreren

deze verschillende soorten goederen en diensten herkennen, benoemen en toelichten op basis van een casus

produceren en consumeren: begrippen

deze begrippen beschrijven en illustreren

deze begrippen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

de productiefactoren: natuur, arbeid en kapitaal

deze productiefactoren opsommen, beschrijven en illustreren

deze productiefactoren herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

Ondernemingen en bedrijven

Bedrijfskolom en toegevoegde waarde
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

het onderscheid tussen onderneming en bedrijf


deze begrippen beschrijven en illustreren

dit onderscheid herkennen, benoemen en beschrijven op basis van een gegeven casus

de bedrijfskolom

  • het begrip bedrijfskolom
  • de stappen in de bedrijfskolom

het begrip bedrijfskolom herkennen, beschrijven en illustreren

verklaren waarom de consument geen deel uitmaakt van de bedrijfskolom

de verschillende stappen die een product aflegt tot bij de consument in een bedrijfskolom ordenen

een bedrijfskolom opstellen op basis van een gegeven casus

de toegevoegde waarde

het begrip toegevoegde waarde definiëren, toelichten en illustreren

de toegevoegde waarde voor elke stap uit de bedrijfskolom afleiden

de totale toegevoegde waarde afleiden uit de bedrijfskolom

de belasting over de toegevoegde waarde (btw):

  • begrip
  • principe
  • berekening

btw voluit schrijven

het begrip btw definiëren

aan de hand van een bedrijfskolom het werkingsprincipe van de btw toelichten

verklaren aan de hand van een bedrijfskolom wie de btw betaalt aan de overheid en wie de btw als kost draagt

de btw berekenen

Indelingen van ondernemingen en bedrijven
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

indeling in sectoren:

  • de primaire sector
  • de secundaire sector
  • de tertiaire sector
  • de quartaire sector



de verschillende sectoren beschrijven en illustreren

gegeven voorbeelden van bedrijven onderbrengen in de juiste sector op basis van hun output

de sectoren benoemen waartoe bedrijven in een bedrijfskolom behoren

relevante informatie over de sectoren in België afleiden uit statistieken van de FOD Economie

indeling in de profit en non-profit sector

  • de begrippen profit en non-profit sector
  • het belang van de non-profit sector


deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

het onderscheid tussen de profit en non profit sector herkennen, benoemen, beschrijven en toelichten

gegeven voorbeelden van ondernemingen indelen bij de profit of de non-profitsector

het belang van de non-profit sector beschrijven en toelichten

indeling volgens activiteit:

  • handelsbedrijf
  • dienstverlenend bedrijf
  • de instelling
  • het productiebedrijf of industrieel bedrijf

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

deze bedrijfsvormen herkennen, benoemen en beschrijven op basis van een gegeven casus


indeling volgens grootte:

  • kmo
  • groot bedrijf
voor- en nadelen van een kmo en een groot bedrijf

Een kmo is een kleine of middelgrote onderneming met minder dan 250 werknemers en een jaaromzet van maximum 50 miljoen euro. Een groot bedrijf telt meer werknemers en meer omzet. 

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

de voor- en nadelen van een kmo en een groot bedrijf herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

 

indeling volgens de ondernemingsvorm:

  • eenmanszaak
  • vennootschap
  • het onderscheid tussen de eenmanszaak en de vennootschap op basis van volgende criteria: formaliteiten bij de oprichting, de aansprakelijkheid van de ondernemer, de continuïteit van de onderneming en de winstverdeling
  • de voornaamste vennootschappen nv en bv vergelijken op basis van de vennoten, de aansprakelijkheid en het kapitaal (*)
 

(*) BELANGRIJK:

De nieuwe wet op de vennootschappen trad in werking op 1 mei 2019.

Door deze nieuwe wet verdwijnen de volgende vennootschappen:
o       de commanditaire vennootschap op aandelen (comm va)
o       de eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid (ebvba)
o       de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bvba) 


 

Deze vennootschappen zijn in de nieuwe wetgeving opgenomen :
o       de coöperatieve vennootschap (cv)
o       de besloten vennootschap (bv)
o       de naamloze vennootschap (nv)
o       de maatschap (vof en de comm v)

 

deze ondernemingsvormen beschrijven, toelichten en illustreren

het onderscheid tussen de eenmanszaak en de vennootschap beschrijven en toelichten op basis van de genoemde  criteria

de nv en bv herkennen, benoemen en toelichten op basis van de genoemde criteria

 

Handel en handelaar

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de begrippen handel en handelaar

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

de functies van de handel: het beschikbaar stellen van producten

  • op het juiste ogenblik
  • op de juiste plaats
  • in de gewenste kwaliteit
  • in de juiste hoeveelheid

de functies van de handel opsommen, beschrijven en illustreren

de functies van de handel herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

verschillende indelingen van handel:

  • groothandel en kleinhandel (of detailhandel)
  • collecterende en distribuerende handel
  • binnenlandse en buitenlandse handel
  • intracommunautaire levering, intracommunautaire verwerving, invoer (import) en uitvoer (export)
  • doorvoerhandel en veredelingsverkeer

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

deze verschillende soorten handel herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus


Koop- en verkoopproces

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de stappen in het koop- en verkoopproces en de bijhorende documenten:

  • prijsaanvraag (vast/vrijblijvend)
  • prijsofferte (bestek) en tegenofferte
  • bestelbon
  • leveringsbon (zendnota)
  • factuur of debetnota
  • creditnota
  • klachtenbrief

de opeenvolgende stappen in het koop- en verkoopproces opsommen en ordenen

het doel van deze verschillende stappen in het koop- en verkoopproces beschrijven en toelichten

de bijhorende documenten herkennen, benoemen en toelichten

het doel (functie) van elk document beschrijven

de verschillende documenten ordenen binnen het koop- en verkoopproces

het onderscheid tussen een vaste en een vrijblijvende prijsaanvraag herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

de belangrijkste elementen van een bestelbon herkennen, benoemen en toelichten

de elementen die de factuur (en creditnota) moet bevatten herkennen, benoemen en toelichten

een bestelbon invullen op basis van een prijsofferte

uit een gegeven factuur afleiden wanneer, hoe en hoeveel moet betaald worden door de koper

de verkoopsvoorwaarden:

  • handelskorting
  • financiële korting
  • betaling op termijn
  • contante betaling
  • cash betalen
  • incoterms: begrip en belang
    • af magazijn
    • franco thuis

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

de verkoopsvoorwaarden herkennen en benoemen op basis van een gegeven casus

de verkoopsvoorwaarden afleiden uit een bestelbon

het onderscheid herkennen, benoemen en beschrijven tussen handelskorting en financiële korting in een gegeven factuur

het onderscheid beschrijven en illustreren tussen contant en cash betalen

het onderscheid beschrijven en illustreren tussen contante betaling en betaling op termijn

het begrip incoterms beschrijven en illustreren

het belang van incoterms  beschrijven en toelichten

de incoterms af magazijn en franco thuis herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

het onderscheid tussen een aankoop- en een verkoopfactuur

dit onderscheid herkennen, benoemen en toelichten

de factuur berekening met maatstaf van heffing, btw, handelskorting, financiële korting en kosten

 

een factuur invullen en berekenen op basis van een gegeven bestelbon

een factuurberekening controleren op juistheid

de creditnota berekening

een eenvoudige creditnota invullen en berekenen

een creditnota berekening controleren op juistheid

Betalen en innen

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

het onderscheid tussen de rechtstreekse en de onrechtstreekse betaling

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

afleiden en toelichten of het gaat om een rechtstreekse of onrechtstreekse betaling op basis van een gegeven casus 

de rechtstreekse betaling

  • de betekenis van ‘cash betalen’
  • de bewijzen van rechtstreekse betaling
    • kwijting
    • kwitantie
    • ontvangstbewijs

deze betekenis beschrijven, toelichten en illustreren

deze betalingsbewijzen herkennen, benoemen en toelichten

deze betalingsbewijzen opsommen en beschrijven

deze betalingsbewijzen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

het belang van deze betalingsbewijzen beschrijven

de onrechtstreekse betaling via financiële instellingen

  • rol van de financiële instellingen bij de onrechtstreekse betalingen
  • de zicht- en de spaarrekening: begrippen, onderscheid en belang


 

deze rol beschrijven en toelichten

deze begrippen beschrijven en toelichten

het onderscheid tussen de zicht- en de spaarrekening herkennen, beschrijven en toelichten

het belang van de zicht- en de spaarrekening beschrijven en toelichten

het rekeninguittreksel

  • met het rekeningnummer
  • met een debet- of creditsaldo
  • met debet- of creditrente
  • met verrichtings- en valutadata
  • als bewijsstuk

 

deze begrippen beschrijven en toelichten

relevante informatie afleiden uit een gegeven rekeninguittreksel

de bewijskracht van het rekeninguittreksel beschrijven, toelichten en illustreren

betalingstechnieken via financiële instellingen

  • storting
  • overschrijving
  • bankcheque
  • domiciliëring
  • doorlopende opdracht
  • elektronische betaling met debetkaart
  • elektronische betaling met kredietkaart
  • bedrijfskaart
  • herlaadbare betaalkaart
  • e-banking

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

deze betalingstechnieken en -kaarten herkennen, benoemen en toelichten op basis  van een gegeven casus

de meest geschikte betalingstechniek afleiden en je keuze verantwoorden op basis van een gegeven casus

het onderscheid tussen een domiciliëring en een doorlopende opdracht herkennen, beschrijven en illustreren

het onderscheid tussen een debetkaart en een kredietkaart beschrijven en illustreren

het onderscheid tussen een debetkaart en een bedrijfskaart herkennen, beschrijven en illustreren

verschillende manieren van e-banking herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

alternatieve betaalvormen en nieuwe tendensen

  • maaltijdcheque
  • opleidingscheque
  • sport- en cultuurcheque
  • eco-cheque
  • dienstencheque
  • betaalapp
  • nieuwe tendensen zoals de herlaadbare betaalkaarten
 

deze alternatieve betaalvormen beschrijven, toelichten en illustreren

deze betaalvormen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

nieuwe tendensen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven artikel

Krediet

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

begrippen in verband met krediet

  • krediet
  • kredietgever en –nemer

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

rol van de financiële instellingen en handelaars als kredietverleners

belang van het krediet voor de particulier

rangschikking van kredieten volgens hun looptijd

deze rol van de financiële instellingen en handelaars beschrijven en toelichten

dit belang voor de particulier beschrijven, toelichten en illustreren

de kredieten ordenen volgens hun looptijd in korte en lange termijnkredieten

kredieten op korte termijn

  • kaskrediet
  • kasfaciliteit
  • leverancierskrediet
  • kredietopening


deze kredietvormen beschrijven en toelichten

deze kredietvormen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

de meest geschikte kredietvorm aanduiden en verantwoorden op basis van een gegeven casus

de voor- en nadelen van deze kredietvormen opsommen en toelichten

het onderscheid tussen het kaskrediet en de kasfaciliteit beschrijven en toelichten

beschrijven en toelichten hoe je met een debet- en kredietkaart krediet opneemt

kredieten op lange termijn

  • lening op afbetaling
  • verkoop op afbetaling
  • persoonlijke lening
  • hypothecaire lening
  • investeringskrediet
  • leasing met de begrippen leasingnemer en -gever, voorwerp van leasing, termijn, aankoopoptie, termijnbetaling

deze kredietvormen beschrijven en toelichten

deze kredietvormen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

de meest geschikte kredietvorm aanduiden en motiveren op basis van een gegeven casus

de voor- en nadelen van deze kredietvormen beschrijven en toelichten

deze begrippen in verband met leasing herkennen, benoemen en beschrijven op basis van een casus

de intrest

  • het begrip intrest
  • debetrente en creditrente
  • berekening van enkelvoudige intrest op een kaskrediet
  • vergelijking van de reële intrestlasten voor enkele kredietvormen
  • jaarlijks kostenpercentage (JKP)
 

dit begrip definiëren en illustreren

de verschuldigde intrest voor een kaskrediet berekenen met de enkelvoudige intrestformule

de reële intrestlasten voor enkele kredietvormen vergelijken en beoordelen op basis van een gegeven casus

het begrip JKP definiëren

het JKP zonder berekeningen afleiden uit een gegeven voorbeeld

het JKP van enkele kredietvormen herkennen, vergelijken en beoordelen op basis van een gegeven casus

aandachtspunten in verband met veilig krediet opnemen door de kredietnemer

  • terugbetalingsplicht
  • financiële draagkracht
  • risico ‘s
  • waarborgen die de kredietgever eist


deze begrippen terugbetalingsplicht, financiële draagkracht en waarborgen beschrijven, toelichten en illustreren

de verplichtingen van de kredietnemer beschrijven en toelichten op basis van een gegeven casus

het risico van een krediet voor de kredietnemer herkennen, beschrijven en toelichten op basis van een gegeven casus

de waarborgen die de kredietgever vraagt herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

bescherming van de kredietnemer door de wet op het consumentenkrediet


het doel van de wet op het consumentenkrediet beschrijven en toelichten

de rechten en plichten van de kredietnemer afleiden uit een gegeven casus met behulp van uittreksels uit de wet op het consumentenkrediet

Verzekeringen

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

basisbegrippen in verband met verzekeringen :

  • verzekeraar
  • verzekeringnemer
  • verzekerde
  • begunstigde
  • risico
  • premie
  • vrijstelling of franchise
  • polis
  • schadegeval
  • schade
  • derde
  • omnium
  • rechtsbijstand
 

deze basisbegrippen beschrijven, toelichten en illustreren

de verschillende begrippen herkennen, benoemen en beschrijven op basis van een gegeven casus

het belang van een verzekering voor de verzekeringsnemer beschrijven en toelichten

de onderdelen en partijen in een gegeven verzekeringspolis herkennen en benoemen met de juiste vaktermen

de verplichting van de verzekeringsnemer herkennen, benoemen en toelichten in een gegeven verzekeringspolis

de verplichting van de verzekeraar herkennen en benoemen in een gegeven verzekeringspolis

soorten van verzekeringen:

  • courante verzekeringen:
    burgerlijke aansprakelijkheid, autoverzekering, brandverzekering, arbeidsongevallenverzekering, reisverzekering, familiale verzekering, fietsverzekering, schuldsaldoverzekering, hospitalisatieverzekering
  • verplichte en niet verplichte verzekeringen
 

deze verzekeringssoorten herkennen, benoemen en beschrijven op basis van een gegeven casus

beschrijven en toelichten welke risico’s de opgesomde verzekeringen dekken

aanduiden welke verzekeringen wettelijk verplicht zijn en welke niet op basis van een gegeven casus

Gezinnen

Bronnen van inkomsten
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

arbeid

kapitaal

sociale vergoedingen

toevallige vergoedingen

deze bronnen van inkomsten voor gezinnen opsommen, beschrijven en illustreren

deze bronnen van inkomsten herkennen, benoemen en toelichten

Inkomen uit arbeid
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

werken als zelfstandige of als werknemer

  • de begrippen zelfstandige en werknemer
  • het onderscheid tussen een zelfstandige en een werknemer
  • de vergoeding van de zelfstandige en de werknemer


deze begrippen beschrijven en illustreren

het onderscheid tussen een zelfstandige en een werknemer herkennen, beschrijven en illustreren

de vergoeding van arbeid als werknemer benoemen en toelichten

de vergoeding van arbeid als zelfstandige benoemen en toelichten


het loon van de werknemer

elementen van het loon en de loonberekening: brutoloon, rsz-bijdrage, belastbaar loon, bedrijfsvoorheffing en nettoloon

loonberekening (van bruto naar netto)


deze begrippen herkennen, benoemen en beschrijven op basis van een casus

de voornaamste inhoudingen op het brutoloon opsommen en toelichten

een eenvoudige loonberekening maken en toelichten op basis van een gegeven casus

het nominaal en reëel loon: begrippen en onderscheid


deze begrippen beschrijven en illustreren

het onderscheid tussen nominaal en reëel loon herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

Inkomen uit kapitaal
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

sparen en beleggen:

  • begrippen
  • motieven
    • spaar- en beleggingsvormen:
    • spaar-en termijnrekening
    • kasbons
    • obligaties
    • aandelen
  • ethisch beleggen

deze begrippen beschrijven, toelichten en illustreren

deze begrippen herkennen, benoemen en toelichten

enkele bepalende factoren bij de keuze van beleggingsvormen opsommen en toelichten

opbrengsten uit spaar- en beleggingsvormen

  • rente op spaar- en termijnrekeningen
  • rente uit kasbons en obligaties
  • dividend uit aandelen

deze begrippen beschrijven en illustreren

de juiste opbrengstbenaming benoemen bij elke spaar- en beleggingsvorm

deze inkomsten uit kapitaal herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

Inkomen uit sociale vergoedingen
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

sectoren van de sociale zekerheid:

  • rust- en overlevingspensioenen
  • werkloosheid
  • arbeidsongevallenverzekering
  • beroepsziekteverzekering
  • gezinsbijslag of kinderbijslag
  • verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en invaliditeitsuitkeringen
  • jaarlijkse vakantiegeld voor arbeiders


deze sectoren opsommen en toelichten

deze begrippen beschrijven en illustreren

deze sectoren herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

vervangingsinkomen of aanvullend inkomen

  • begrippen
  • belang
  • onderscheid

deze begrippen beschrijven en illustreren

dit belang beschrijven en toelichten

het onderscheid tussen een vervangingsinkomen en een aanvullend inkomen herkennen, benoemen en toelichten

vervangings- of aanvullende inkomsten herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

Bestedingen door de gezinnen
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

consumptie

sparen en beleggen

belastingen

de drie belangrijkste manieren van inkomensbesteding opsommen, toelichten en illustreren

consumptie: begrip

dit begrip beschrijven, toelichten en illustreren

sparen en beleggen:

  • de begrippen sparen en beleggen
  • spaar- en beleggingsvormen:
    • spaar- en termijnrekening
    • kasbons en obligaties
    • aandelen
  • keuze van een spaar- of beleggingsvorm op basis van volgende criteria:
    • termijn
    • zekerheid
    • rendement
    • soepelheid
    • ethisch verantwoord

de begrippen sparen en beleggen beschrijven, toelichten en illustreren

deze spaar- en beleggingsvormen onderling vergelijken en toelichten

enkele bepalende factoren bij de keuze van deze spaar- en beleggingsvormen opsommen en toelichten

een vorm van belegging of sparen kiezen en verantwoorden op basis van gegeven criteria in een casus

het begrip ethisch beleggen beschrijven, toelichten en illustreren

het begrip ethisch beleggen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

belastingen betalen:

  • noodzaak van belastingen
  • directe en indirecte belastingen
    • directe: personenbelasting, vennootschapsbelasting, roerende en onroerende voorheffing
    • indirecte: btw, registratierechten, successierechten
  • roerende voorheffing: begrip en berekening
  • invloed van de roerende voorheffing op de opbrengst uit spaar- en beleggingstegoeden

de genoemde soorten van belastingen rangschikken als directe of indirecte belastingen en deze rangschikking verantwoorden

directe en indirecte belastingen herkennen, benoemen en toelichten op basis van een gegeven casus

het begrip roerende voorheffing beschrijven, toelichten en illustreren

de roerende voorheffing berekenen op een gegeven roerend inkomen (% niet van buiten kennen)

het onderscheid tussen de bruto- en de nettorente beschrijven, toelichten en illustreren

de bruto- en netto opbrengst van een spaar- of beleggingsvorm berekenen met toepassing van de roerende voorheffing

Welke opdracht moet je uitvoeren?

Dit vak heeft geen opdrachten

Welke bijlagen heb je nodig?

Dit vak heeft geen bijlagen

Hoe verloopt het examen?

120 minuten voor examens vanaf 01-01-2022 tot 31-12-2022
Het examen Handelseconomie is een digitaal examen. Vraag je je af hoe een digitaal examen verloopt? De uitleg over onze digitale examens, de instructies en heel wat voorbeeldvragen vind je op http://examencommissiesecundaironderwijs.be/examens
/
Kladpapier Balpen Digitale rekenmachine op computer
Het digitaal examen bestaat uit gesloten en open vragen. Er zijn verschillende vraagtypes: invulvragen, sleepvragen, dropdownvragen, meerkeuzevragen. Elk vraagtype heeft zijn eigen instructiezin, die duidelijk aangeeft wat je precies moet doen. Het is belangrijk dat je de verschillende vraagtypes vooraf inoefent. Op de website vind je voorbeeldvragen, die je kan uitproberen. Uiteraard is dit geen echt examen: de bedoeling is dat je de techniek van de digitale vraagtypes in de vingers krijgt.

Hoe beoordelen we het examen?

Voor de gesloten vragen: • moet je het juiste antwoord aanduiden om punten te scoren, • naargelang het vraagtype kan je voor een gedeeltelijk juist antwoord soms ook punten scoren, • is er geen giscorrectie. Voor open vragen bekijken de correctoren of je antwoord • de juiste economische begrippen bevat, • ondubbelzinnig is en de juiste inhoud bevat, • duidelijk gestructureerd is. De begrippen die vermeld staan in de tabellen met de leerinhouden moet je • correct kunnen benoemen bijvoorbeeld: “primaire sector” is correct, maar “eerste sector” is niet correct; • correct kunnen gebruiken; bijvoorbeeld: de handtekening en datering op een factuur als bewijs van betaling is een "kwijting" en geen "ontvangstbewijs"; • correct kunnen schrijven, bijvoorbeeld: “consumptie” is correct maar “konsumptie” is niet correct.

10 %

Basisbegrippen

15 %

Ondernemingen en bedrijven

5 %

Handel en handelaar

15 %

Koop- en verkoopproces

15 %

Betalen en innen

15 %

Krediet

10 %

Verzekeringen

15 %

Gezinnen

Met welk materiaal bereid je je voor?

Je moet zelf op zoek naar leermiddelen om je examen voor te bereiden. De Examencommissie stelt zelf geen leermiddelen ter beschikking. Je kan ze kopen in een (online) boekhandel of ontlenen en raadplegen in een bibliotheek. De bibliotheken van de lerarenopleiding aan de universiteit of de hogeschool bieden heel wat leermiddelen aan.
Bij elke nieuwe editie van de vakfiche actualiseren we deze bibliografie. Toch is het best mogelijk dat bepaalde werken niet meer verkrijgbaar zijn of dat nieuwe werken die al op de markt zijn nog niet zijn opgenomen. Ook websites veranderen al eens van naam of worden aangepast. Als je niet onmiddellijk op de juiste website terechtkomt, kan je die proberen te vinden via een goede zoekmachine.
We maken bewust een selectie van leermiddelen die ons op dit ogenblik het meest aangewezen lijken om je voor te bereiden op onze examens. Zo willen we je helpen om je studie efficiënter aan te pakken. Je kan echter ook andere werken of cursussen gebruiken bij je voorbereiding op het examen.
Hieronder staan enkele handboeken die vaak gebruikt worden in het secundair onderwijs. Ze bieden je voldoende ondersteuning om de leerstof zelfstandig te verwerken. We verwijzen naar websites of andere uitgaven die je ook kunnen helpen bij je voorbereiding.

Methode
Uitgeverij
Gegevens

Optimum 3 Handelseconomie - Boekhouden - Kantoortechnieken (2de graad bso)

Let op: dit is een leerwerkboek

VAN IN

www.vanin.be

Tel: 03 432 95 02
secundair.onderwijs@vanin.be

Optimum 4 Handelseconomie (2de graad bso)

Let op: dit is een leerwerkboek

VAN IN

www.vanin.be

Tel: 03 432 95 02
secundair.onderwijs@vanin.be

Titel 1
Titel 2

http://economie.fgov.be/nl/consument/consumentenkrediet/

Wet op het consumentenkrediet

/