1 Deeltjesmodel
1.1 NAMEN EN SYMBOLEN
het onderscheid tussen chemie, fysica en biologie
beschrijven wat de chemie bestudeert in termen van de grootteorde van deeltjes en dit vergelijken met andere wetenschappen
volgende namen en symbolen: H Li Be B C N O F - Na Mg Al Si P S Cl - K Ca Cr Mn Fe Co Ni Cu Zn Ge As Br - Ag Cd Sn Sb I - Ba Pt Au Hg Pb - U Pu - He Ne Ar Kr Xe Rn
een stof of stofdeeltje classificeren als atoom, molecule of ion aan de hand van een chemische formule
de naam en de symbolische voorstelling van de belangrijkste elementen schrijven
1.2 HET ATOOMMODEL
de wetenschappers Dalton, Thomson, Rutherford en Bohr
deze wetenschappers historisch situeren
het atoommodel van Dalton, Thomson, Rutherford en Bohr
deze herkennen, benoemen en beschrijven
een vergelijking maken tussen de verschillende atoommodellen
het gebruik van deze modellen historische verklaren
het gebruik van modellen in wetenschappen verklaren
de samenstelling van een atoom: protonen, neutronen en elektronen, atoomnummer, nucleonengetal
de gegeven deeltjes situeren in het atoommodel van Bohr
het begrip relatieve en absolute massa en lading
deze begrippen definiëren
de getalwaarde van de relatieve massa en lading van protonen, neutronen en elektronen noteren
de symbolische voorstelling van een atoom
atomen symbolisch voorstellen met atoomnummer en massagetal
het aantal protonen, neutronen en elektronen afleiden uit het massagetal en het atoomnummer
de elektronenconfiguratie voor elementen met Z ≤ 18
deze configuratie schrijven volgens het atoommodel van Bohr
1.3 HET PERIODIEK SYSTEEM DER ELEMENTEN (PSE)
de opbouw van het PSE als een rangschikking van elementen volgens atoomnummer en overeenkomstige eigenschappen
de opbouw en indeling van het PSE beschrijven
de begrippen: periode, groep, groepsnaam, metalen, niet-metalen, edelgassen, elektronegatieve waarde
deze begrippen beschrijven en toepassen op een gegeven PSE
de elementen (voor Z ≤ 18) een plaats geven in het PSE op basis van de elektronenconfiguratie
het verband leggen tussen de elektronenconfiguratie enerzijds en het periodenummer en het groepsnummer anderzijds
het aantal elektronen op de buitenste hoofdschil afleiden met behulp van het PSE voor elementen uit de hoofdgroepen
1.4 ATOOMMASSA, MOLECUULMASSA, MOLAIRE MASSA
de begrippen relatieve atoom- en molecuulmassa,
molaire massa
deze begrippen definiëren
deze begrippen afleiden uit het PSE of berekenen
de juiste symbolen, SI-eenheden en terminologie gebruiken
de begrippen: het getal van Avogadro, de atoommassa-eenheid (ame of unit), één mol
deze begrippen definiëren, symbolisch voorstellen en de juiste SI-eenheden gebruiken
omrekeningen maken tussen het aantal deeltjes, de stofhoeveelheid en massa
stoichiometrische berekeningen
uit een gegeven chemische reactievergelijking stoichiometrische hoeveelheden afleiden en massa's van reagentia en reactieproducten berekenen
2 Stoffen
2.1 MENGSELS
stofeigenschappen: smelttraject of smelttemperatuur, kooktraject of kooktemperatuur
zuivere stoffen en mengsels van elkaar onderscheiden op basis van stofeigenschappen of gegeven waarnemingen
soorten mengsels: homogeen, heterogeen, een oplossing, een emulsie of suspensie
soorten mengsels herkennen en benoemen
scheidingstechnieken: filtreren, extraheren, chromatografie, destilleren, centrifugeren, adsorberen, absorberen, kristalliseren
het principe van de scheidingstechnieken beschrijven
de geschikte scheidingstechniek benoemen om een zuivere stof uit een gegeven mengsel te isoleren en verklaren waarom deze scheidingstechniek gebruikt kan worden
op basis van gegevens een scheidingsplan opstellen om verschillende zuivere stoffen uit een eenvoudig en herkenbaar mengsel te isoleren en verklaren waarom de gekozen scheidingstechnieken gebruikt worden
2.2 ZUIVERE STOFFEN
soorten zuivere stoffen: enkelvoudige en samengestelde stoffen, organische en anorganische stoffen
stoffen classificeren als enkelvoudige of samengestelde stof aan de hand van een chemische formule, deeltjesmodel of vanuit experimentele gegevens
stoffen classificeren als organisch of anorganisch aan de hand van een chemische formule of deeltjesmodel
coëfficiënt en index van moleculen
het aantal moleculen en het aantal atomen van een atoomsoort in een molecule of ion afleiden aan de hand van een chemische formule
het deeltjesmodel en twee- en driedimensionele voorstellingen van stoffen
stoffen met een deeltjesmodel voorstellen
het deeltjesmodel en deze voorstellingen vertalen naar de samenstelling van de stof en naar de chemische formule van de stof
2.3 ENKELVOUDIGE STOFFEN
namen en chemische formules van metalen, niet-metalen, edelgassen: H2 N2 O2 F2 Cl2 Br2 I2, O3, C, S8, P4
(Zie ook 1 namen en symbolen)
metalen, niet-metalen en edelgassen classificeren aan de hand van een chemische formule, chemische structuur
deze namen en symbolische voorstellingen noteren
triviale namen van deze stoffen noteren
eigenschappen van metalen, niet-metalen en edelgassen: aggregatietoestand bij kamertemperatuur, elektrisch geleidingsvermogen, warmtegeleiding, vervormbaarheid, glans…
deze eigenschappen beschrijven
deze eigenschappen in verband brengen met hun toepassingen in het dagelijks leven en met hun chemische structuur
deze eigenschappen gebruiken om metalen en niet-metalen te classificeren
2.4 SAMENGESTELDE STOFFEN
anorganische stofklassen: zuren, zouten, basen en oxiden
anorganische stoffen classificeren volgens de stofklassen aan de hand van een chemische formule, chemische structuur
IUPAC-namen van: zuren, zouten, basen en oxiden, een aantal ternaire zuren en zouten zoals carbonaat, nitraat, fosfaat, sulfaat, chloraat, bromaat en jodaat
IUPAC-namen van de gegeven stofklassen en voorbeelden noteren
chemische formules van zuren, zouten, basen en oxiden noteren met behulp van het PSE en een tabel met oxidatiegetallen (zie bijlage)
triviale namen van anorganische stoffen: zoutzuur, zwavelzuur, bijtende soda, ontstopper, gewone soda, gebluste kalk, ongebluste kalk, kalkwater, koolzuur, salpeterzuur, fosforzuur, ammoniak, lachgas, keukenzout, bakpoeder
deze namen herkennen in teksten en vraagstellingen
deze namen gebruiken in antwoorden
van deze stoffen de formule of de IUPAC-naam geven
eigenschappen van zuren, zouten, basen en oxiden
deze eigenschappen beschrijven
deze eigenschappen in verband brengen met hun toepassingen in het dagelijks leven en met hun chemische structuur
deze eigenschappen gebruiken om zuren, zouten, basen en oxiden te classificeren
organische stoffen: n-alkanen, n-alkanolen (alcoholen), n-alkaanzuren (carbonzuren), verzadigde organische verbindingen
deze stoffen herkennen en benoemen aan de hand van hun chemische formule
het begrip verzadigde verbinding beschrijven
de functionele groep van alcoholen en carbonzuren herkennen en benoemen in een gegeven structuurformule
IUPAC-naamgeving van de eerste 10 n-alkanen
deze formules en IUPAC-namen noteren
triviale namen van organische stoffen: mierenzuur, azijnzuur, brandspiritus, drankalcohol
deze namen herkennen in teksten en vraagstellingen
deze namen gebruiken in antwoorden
eigenschappen en toepassingen van n-alkanen, methanol, ethanol, methaanzuur en ethaanzuur
deze eigenschappen beschrijven
deze eigenschappen in verband brengen met hun toepassingen in het dagelijks leven en met hun chemische structuur
deze eigenschappen gebruiken om deze organische stoffen te classificeren
het onderscheid tussen een volledige en onvolledige verbranding van n-alkanen
dit onderscheid beschrijven met verwijzing naar de vuurdriehoek
de gevolgen van beiden op ecologische vlak verklaren
de begrippen pH, waterstofionenconcentratie, hydroxideconcentratie
een verband leggen tussen deze begrippen in een waterige oplossing
en verband leggen tussen deze begrippen en het zure, basische en neutrale karakter van een waterige oplossing
zuur-base-indicatoren, het gebruik van een pH-meter en een universeelindicator
gegevens van deze meetmethoden gebruiken om stoffen te classificeren en eigenschappen van deze stoffen af te leiden
2.5 DE CHEMISCHE BINDING
het onderscheid tussen atoom, molecule, poly-atomisch ion en mono-atomisch ion
een stof of stofdeeltje classificeren als een atoom, een molecule, een poly-atomisch ion of een mono-atomisch ion aan de hand van een gegeven chemische formule
het begrip oxidatiegetal
de getalwaarden van volgende oxidatiegetallen:
- OG van atomen in enkelvoudige stoffen = 0
- som van de OG bij neutrale verbinding = 0
- OG van mono-atomische ionen = relatieve ionlading
- som van de OG bij poly-atomische ionen = relatieve ionlading
- OG van een zuurstofatoom in een samengestelde stof = -II
- OG van een waterstofatoom in een samengestelde stof = +I
dit begrip definiëren
het oxidatiegetal symbolisch noteren
het verband afleiden tussen het oxidatiegetal van een element en zijn groepsnummer
het oxidatiegetal van een atoom in een binaire verbindingen of poly-atomisch ion afleiden
de ionvorming van metalen en niet-metalen uit de hoofdgroepen (I,II,III,VI,VII) verklaren aan de hand van voorbeelden
het ontstaan van een ionbinding voor binaire verbindingen verklaren aan de hand van voorbeelden
het ontstaan van een covalente binding (atoombinding) voor binaire verbindingen verklaren aan de hand van voorbeelden
het ontstaan van de metaalbinding verklaren
deze structuur opstellen voor binaire verbindingen
2.6 ROOSTERTYPES
atoomrooster, ionrooster, metaalrooster, molecuulrooster
deze roostertypes herkennen en benoemen aan de hand van voorbeelden
stofeigenschappen: elektrisch geleidingsvermogen; elektrische aantrekkingskracht, vervormbaarheid van metalen ….
deze eigenschappen in verband te brengen met de chemische binding en het roostertype
2.7 VEILIGHEID EN DUURZAAMHEID
pictogrammen , H/P-zinnen
de betekenis van de pictogrammen op productetiketten herkennen en hun betekenis beschrijven
aantonen op basis van H/P of een chemische stof al dan niet gebruikt kan worden in bepaalde situaties
het belang van het zorgzaam omgaan met stoffen verklaren vanuit het duurzaamheidsprincipe en het voorkomen van afval
3 Stofomzettingen
3.1 REACTIEVERGELIJKINGEN
de begrippen reagens, reagentia of reagerende stoffen, reactieproduct, reactievergelijking, chemische reactie
deze begrippen definiëren
chemische reacties voorstellen met behulp van het deeltjesmodel en een chemische reactievergelijking
een chemische reactie interpreteren
het principe van een chemische reactie beschrijven
de wet van behoud van atomen, de wet van Lavoisier en de wet van Proust
deze wetten beschrijven en in verband brengen met de afvalproblematiek en toepassingen in het dagelijks leven
deze wetten toepassen in reactievergelijkingen
3.2 REACTIEPATRONEN
reactiepatronen
- metalen/ niet-metalen + dizuurstof
- metaaloxiden/niet-metaaloxiden + water
- zuren + basen
- ionisatie- en dissociatiereacties
- volledige en onvolledige verbranding van alkanen
- oxidatie- en reductiereacties
- eenvoudige essentiële ionenreacties en stoffenreactievergelijkingen
deze reactiepatronen herkennen, noteren en/of vervolledigen en interpreteren met de juiste chemische formules
3.3 REACTIESOORTEN
exo-of endo-energetische reacties, een neerslag- gasontwikkelings- of neutralisatiereacties , synthese- en analysereacties
deze reacties classificeren in waarnemingen of beeldfragmenten uit het dagelijks leven met behulp van de oplosbaarheidstabel die je in bijlage vindt
afleiden uit de oplosbaarheidstabel of het samenbrengen van ionencombinaties al dan niet leidt tot de vorming van een onoplosbare stof
de betekenis van een neutralisatiereactie beschrijven
energiediagrammen van exo- en endo-energetische reacties
deze energiediagrammen herkennen, benoemen, interpreteren en tekenen
ionenuitwisselingsreactie, protonenuitwisselingsreactie, elektronenuitwisselingsreactie, synthese- of analysereactie
deze reacties classificeren aan de hand van een reactievergelijking
redoxreacties: verbrandingsreacties, synthese- en analysereacties met binaire stoffen
de verandering van oxidatiegetallen afleiden in eenvoudige redoxreacties
de betekenis van een redoxreactie beschrijven
de begrippen reductie, oxidatie, reductor, oxidator
deze begrippen herkennen en benoemen in een eenvoudige redoxreactie
het verband leggen tussen deze begrippen en de verandering van oxidatietrap
beïnvloedende factoren van de reactiesnelheid: verdelingsgraad, temperatuur en katalysator
snelle en trage reacties
beschrijven op welke manier deze factoren de reactiesnelheid beïnvloeden
beide typen van reacties onderscheiden van elkaar
3.4 OPLOSPROCES VAN STOFFEN IN WATER
het dipoolkarakter van water
het dipoolkarakter van water verklaren met behulp van de ruimtelijke structuur van een watermolecule, die je zelf moet tekenen, en het verschil in elektronegatieve waarde tussen waterstof en zuurstof
interacties tussen deeltjes beschrijven bij het oplossen van een stof in water
het dissociëren van ionverbindingen en het ioniseren van polaire molecuulverbindingen verklaren wanneer deze oplossen in water
het verband leggen tussen het bindingstype van een stof en zijn elektrisch geleidingsvermogen
beïnvloedende factoren voor de oplosbaarheid van een stof in water: polariteit, temperatuur, emulgator
beschrijven op welke manier deze factoren de oplosbaarheid in water beïnvloeden
polaire en apolaire stoffen
binaire polaire en apolaire stoffen onderscheiden op basis van het verschil in elektronegatieve waarde, de gegeven ruimtelijke structuur en oplosbaarheid van de stof in water
aan de hand van de polariteit van stoffen verklaren of deze al dan niet oplosbaar zijn in water
elektrolyten en niet-elektrolyten
stoffen indelen in elektrolyt of niet-elektrolyt op basis van het elektrisch geleidend vermogen van een oplossing en het bindingstype
molaire- en massaconcentratie van een oplossing
de molaire- en massaconcentratie van een oplossing definiëren
de molaire- en massaconcentratie van een oplossing berekenen
de juiste terminologie, symbolen en SI-eenheden gebruiken.
4 Onderzoeksopdracht
Je kan wetenschappelijke kennis en inzichten verwerven door een eenvoudige probleemstelling of vraagstelling via de natuurwetenschappelijke methode te benaderen. In de rubriek 'Opdrachten' vind je een probleemstelling die je moet verwerken volgens een vast stappenplan. Onder de rubriek 'Opdrachten', vind je de omschrijving van de onderzoeksopdracht en het sjabloon voor het verslag.
Maak je opdracht thuis, maak het verslag en laad de pdf van je verslag ten laatste 7 dagen voor het examen op in het EC-platform.
Voorbeeld: je hebt op maandag 21 januari examen. Je laadt je verslag ten laatste op maandag 14 januari om 23.59 uur op
een onderzoeksopdracht uitvoeren volgens de OVUR-methode
OVUR staat voor Oriënteren, Voorbereiden, Uitvoeren en Reflecteren/Rapporteren
de OVUR-methoden toepassen:
oriënteren
- bijkomende informatie uit een wetenschappelijk artikel, media of elektronische drager raadplegen om de onderzoeksvraag te verduidelijken
voorbereiden
- een mogelijk antwoord of hypothese formuleren op de onderzoeksvraag
uitvoeren
- het juiste materiaal herkennen, benoemen om het experiment uit te voeren
rapporteren/reflecteren
- grafieken en tabellen op een correcte wetenschappelijke manier tekenen
- waarnemingen en resultaten met de juiste wetenschappelijke terminologie noteren
- waarnemingen en resultaten vergelijken met de hypothese of verwachting
- eventuele afwijkingen verklaren, mogelijke oorzaken zoeken
- je resultaten, waarnemingen en besluiten vergelijken met andere resultaten
- een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag in de juiste wetenschappelijke terminologie
- een besluit formuleren in de juiste wetenschappelijke terminologie