Skip to Main Content

Vakfiche biologie 2 aso

Geldig van 01 januari 2019 tot en met 31 december 2019
 

content

Studierichting

Geen studierichtingen gevonden

Referentiekader

ReferentiekaderOpmerking
Eindtermenhttps://www.onderwijsdoelen.be/

Waarom leer je dit vak?

Om in onze maatschappij bewust en kritisch te kunnen functioneren, moet je voldoende inzicht hebben in wetenschappen. Biologie is immers een wetenschap waar je bijna dagelijks mee wordt geconfronteerd.  Denk maar aan: het gebruik van antibiotica, het gebruik van pesticiden en de gevolgen voor het milieu, milieubewust sorteren van afval.

Wetenschappelijke kennis heb je bovendien ook nodig om verantwoorde en bewuste keuzes te maken, bijvoorbeeld om veilig en verantwoord om te gaan met (gebruiks)stoffen, geluid en straling.  Zo is het belangrijk om in te zien dat geluidsoverlast niet alleen schadelijk is voor je eigen gezondheid maar ook voor anderen of dat het gebruik van onderhoudsproducten gevaren kunnen inhouden.

Op het examen gaan we daarom na of je vertrouwd bent met het begrip duurzame ontwikkeling.  Het is immers belangrijk om verder te kunnen kijken dan de leerinhouden en ook een kritische houding aan te nemen ten opzichte van de impact van wetenschap en techniek op de maatschappij en het dagelijkse leven.  Leven wij voldoende verantwoord op ecologisch, ethisch en technisch vlak? Ben je je bewust van de eindigheid van het gebruik van voedsel- en grondstofvoorraden? Besef je dat door het gebruik en recycleren van regenwater er heel wat bespaard kan worden op het waterverbruik? Ben je je bewust van de CO2-problematiek? Begrijp je het belang van de aanleg van ecoducten?  Niet alleen wetenschap en techniek moeten goede oplossingen vinden maar ook jij als individu kan je verantwoordelijkheid nemen om bij te dragen tot een duurzame maatschappij.

Voor jezelf is het dus belangrijk dat je tijdens je voorbereiding op het examen leert om zelfstandig informatie op te zoeken via elektronische media.  Zoek extra informatie op over wetenschappers of experimenten die in de leerinhouden aan bod komen en probeer deze historisch te situeren.  De bedoeling is dat je met deze informatie creatief en kritisch omgaat. Het is een wetenschappelijke houding om kritische vragen te durven stellen bij de informatie die je aangeboden wordt.  We toetsen jouw wetenschappelijk kennis daarom ook aan de hand van informatie uit media en/of literatuur waarover enkele vragen worden gesteld.

Bovendien behoort wetenschap en dus ook biologie tot onze culturele ontwikkeling.  Voorbeelden zoals hersenonderzoek met behulp van MRI- of PET-scan of de ecolabels van elektrische toestellen die ons milieubewust maken, zijn deel geworden van ons taalgebruik.  Deze voorbeelden tonen aan dat je wetenschappelijke kennis kan verwerven door te vertrekken van de wereld rondom jou en proefondervindelijk te werk te gaan. Als voorbereiding op het examen zal je daarom een onderzoeksopdracht uitvoeren. Deze opdracht bestaat uit een of meerdere eenvoudige experimenten die je uitvoert met eenvoudig materiaal.  Bij deze opdrachten worden onderzoekende vragen gesteld waarop je een hypothese of verwachting probeert te formuleren.  Om op deze vragen te antwoorden heb je voorkennis of extra informatie nodig die je moet opzoeken.  Hoe je te werk gaat om de opdracht uit te voeren, wordt telkens uitvoerig beschreven.  De waarnemingen van deze opdracht geef je weer in woorden, een tabel en/of grafiek.  Op het examen krijg je een aantal reflectievragen.

Om de realiteit onderzoekend te benaderen, te begrijpen en te verklaren, moet je wel voldoende vaardigheden beheersen en voldoende wetenschappelijke basiskennis hebben. Dat betekent dat je wetenschappelijke principes en begrippen in het dagelijkse leven kan herkennen, benoemen en actief gebruiken. Op het examen moet je hierover vragen beantwoorden.

Toon meer
Toon minder

De inhoud van deze vakfiche sluit zo nauw aan bij de eindtermen en cesuurdoelen van de Vlaamse overheid. Deze eindtermen en cesuurdoelen vormen de basis voor onze examens. Zo toetsen we of je de vereiste vaardigheden en competenties voldoende beheerst.

De eindtermen en cesuurdoelen vind je op deze website: http://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/secundair-onderwijs/index.htm

Wat moet je leren?

1 In stand houden van het leven

1.1 ALGEMEEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de begrippen prikkel, reactie, receptor, effector, conductor

deze begrippen herkennen en benoemen in gegeven voorbeelden

bewegingen en kliersecreties als reacties op prikkels herkennen

de noodzaak van reacties op prikkels en van het belang van zintuigen beschrijven

 

de verschillende soorten prikkels: fysisch, chemisch, inwendig, uitwendig, mechanisch

de verschillende soorten prikkels en reacties op die prikkels classificeren vanuit waarnemingen zoals filmpjes of afbeeldingen,…

de samenhang tussen receptor, effector en conductor

het begrip homeostase beschrijven

het bereiken van homeostase verklaren als een samenwerking tussen receptor, conductor en effector

1.2 HET OOG
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de macroscopische bouw met de delen:  wenkbrauw, ooglid, wimpers, traanklieren, traankanalen, pupil, iris, harde oogvlies, oogspieren, straallichaam, vaatvlies, netvlies, rechte spieren, schuine spieren, lensbandjes, voorste oogkamer, achterste oogkamer

deze macroscopische delen herkennen en benoemen aan de hand van twee en driedimensionaal beeldmateriaal en deze ook beschrijven

de functies van de macroscopische delen

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

de gedetailleerde microscopische bouw van het netvlies met de delen: staafjes en kegeltjes (fotoreceptoren), pigmentcellen, zenuwcellen, gele vlek, blinde vlek

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van een twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de functies van deze microscopische delen

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

de werking van het oog, de werking van de fotopigmenten in staafjes en kegeltjes

de beeldvorming, accommodatie en pupilreflex verklaren aan de hand van filmpjes of afbeeldingen

verziendheid en bijziendheid herkennen en beschrijven in afbeeldingen

het gebruik van contactlenzen en een bril verklaren om oogafwijkingen te corrigeren

het principe van positieve en negatieve nawerking beschrijven

het principe van dieptezicht (stereoscopische zicht) en optische illusies beschrijven

het zien van kleuren en de lichtgevoeligheid verklaren vanuit de gedetailleerde bouw van het netvlies en de bouw van staafjes en kegeltjes

het principe van 'zien' verklaren door een verband te leggen tussen de verschillende structuren in het oog, netvlies en hersenen

1.3 HET OOR
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de macroscopisch bouw met de delen:  oorschelp, gehoorgang, trommelvlies, gehoorbeentjes, buis van Eustachius, slakkenhuis, orgaan van Corti, halfcirkelvormige kanalen, uitwendig oor, middenoor, binnenoor

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de functies van de macroscopische delen

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

de gedetailleerde microscopische bouw van het slakkenhuis en het orgaan van Corti: haarcellen en de verschillende soorten membranen

deze microscopische delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de functies van de microscopische delen

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

het evenwichtsorgaan met evenwichtsreceptoren in de statolietorganen en ampulla-organen

deze structuren herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de functies van de evenwichtsstructuren

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

de werking van het oor, principe van selectief horen en het coctailparty-effect

de weg die het geluid aflegt in het oor beschrijven

beschrijven hoe het geluidsgolven versterkt worden en omgezet worden naar zenuwimpulsen

het principe van 'het horen' verklaren door een verband te leggen tussen de verschillende structuren in het oor, het slakkenhuis, het orgaan van Corti en de hersenen

verklaren op welke manier het statisch en dynamisch evenwicht in het oor geregistreerd wordt

1.4 DE HUID
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

De macroscopische en microscopische bouw van de huid met de delen: hoornlaag, kiemlaag, haartje, bloedvaten, porie, vrije zenuwuiteinden, talgklier, haarspiertje, haarzakje, zweetklier, tastlichaampje van Meissner, druklichaampje van Vater-Pacini, lichaampjes van Krause, lichaampjes van Ruffini, zenuwuitloper, bindweefsel, vetweefsel, opperhuid, onderhuid, lederhuid

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionale afbeeldingen

 

de functies van de macroscopische en microscopische structuren

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

 

koude en warmte gewaarwordingen

het principe van het waarnemen van en reageren op koude en warmte verklaren door een verband te leggen tussen de verschillende structuren van de huid

1.5 DE TONG
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de verschillende soorten papillen: smaakpapillen, tastpapillen, omwalde papillen, bladvormige papillen, paddenstoelvormige papillen

deze papillen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionale afbeeldingen

de functies van de verschillende soorten papillen

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

de bouw van de tong met smaakpapillen met volgende delen: smaakknop, smaakgroef, speekselkanaal, speekselklier, zenuwvezel

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven

de werking van de tong

het principe 'proeven' verklaren door een verband te leggen tussen de verschillende structuren in de tong en de neus

1.6 DE NEUS
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de bouw van de neus met de delen: neusschelpen, tussenschot, neusslijmvlies met trilharen en slijmcellen, reukslijmvlies, reukzenuw, sinussen, bloedvaten

de verschillende structuren in de neus herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionale afbeeldingen

de functies van delen van de neus

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

de werking van de neus

het principe van 'ruiken' verklaren door een verband te leggen met de verschillende structuren in de neus

de samenhang tussen het waarnemen van geuren en smaken verklaren

1.7 ZINTUIGLIJKE STOORNISSEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de volgende zintuigelijke stoornissen: doofheid, gehoorschade, tinnitus, zeeziekte, wagenziekte, cataract, glaucoom, ouderverziendheid, lui oog, nachtblindheid, astigmatisme, kleurenblindheid

deze stoornissen verklaren en illustreren hoe deze vermeden kunnen worden

gegeven informatie uit de media of literatuur over deze stoornissen interpreteren

toepassingen: bionisch oor (cochleair implantaat) en bionisch oog

het principe van deze technische toepassingen verklaren

het belang van deze toepassingen toelichten

1.8 SPIEREN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de macroscopische en microscopische bouw van spieren met de delen: spierschede, pezen, spierbundel, spiervezel, spierfibrillen, sarcomeer, actine- en myosinefilamenten

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionale beeldmateriaal

soorten spieren:  skeletspieren, huidspieren, kringspieren, glad spierweefsel, dwarsgestreept spierweefsel, willekeurige en onwillekeurige spieren

de verschillende soorten spieren herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

gladde en dwarsgestreepte spieren in het lichaam situeren

de bouw van de verschillende soorten spieren

de bouw van de verschillende soorten spieren vergelijken aan de hand van afbeeldingen

de werking van spieren: samenspel van actine-myosine-energie- spierglycogeen-leverglycogeen

de werking van dwarsgestreepte spieren verklaren door een verband te leggen tussen actine-myosine-energie-glycogeen

de werking van gladde spieren beschrijven

het onderscheid in werking tussen dwarsgestreepte en gladde spieren, willekeurige en onwillekeurige spieren beschrijven

de antagonistische werking van spieren beschrijven

de rol van het skelet, pezen, gewrichten en beenderen bij spierbeweging beschrijven

1.9 HET SKELET
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de bouw van het skelet met de voornaamste beenderen: schedelbeenderen, wervelkolom, ribben, borstbeen, schouderblad, sleutelbeen, heupbeenderen, beenderen van armen en benen

deze beenderen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de macroscopische en microscopische bouw van beenweefsel en kraakbeenweefsel

 

verschillen tussen beide weefsels wat betreft de bouw herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de functies van beenweefsel en kraakbeenweefsel

de functies herkennen, benoemen en beschrijven

het verband leggen tussen de functie en de bouw van beide weefsels

lange beenderen: opperarmbeenderen, ellepijp, spaakbeenderen, dijbeen, scheenbeen, kuitbeen

deze beenderen herkennen en benoemen aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

deze beenderen situeren in het menselijk lichaam

de functies van lange beenderen

deze functies beschrijven

platte beenderen: borstbeen, schedelbeenderen, ribben, schouderbladen en heupbeenderen

deze beenderen herkennen en benoemen aan de hand van twee- en drie dimensionale afbeeldingen

deze beenderen situeren in het menselijk lichaam

de functies van platte beenderen

deze functies beschrijven

soorten gewrichten: scharnier-, kogel-, zadel, rol-, en draaigewricht

deze gewrichten situeren in het menselijk lichaam

de bewegingsmogelijkheden van de verschillende soorten gewrichten

deze bewegingsmogelijkheden interpreteren op afbeeldingen

de bouw van een gewricht met de delen: gewrichtskop, gewrichtsband, gewrichtskapsel, gewrichtssmeer, kraakbeen, gewrichtskom   

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

1.10 HET HORMONAAL STELSEL
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de begrippen excretie, secretie en hormonen

deze begrippen beschrijven

functies van hormonen in het menselijk lichaam beschrijven

de macroscopische en microscopische bouw van endocriene klieren

endocriene klieren herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van afbeeldingen

de functie van endocriene klieren

deze functie beschrijven

de macroscopische en microscopische verschillen tussen endocriene en exocriene klieren

deze verschillen herkennen en benoemen aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal alsook deze verschillen beschrijven

de aanpassingen van exocriene en endocriene klieren aan hun functie beschrijven

hormonen en hun endocriene klieren:
testosteron, oestrogeen, FSH, LH, groeihormonen, schildklierhormonen, insuline, glucagon, EPO, prolactine

 

deze hormonen en endocriene klieren situeren in het menselijk lichaam

1.11 HET ZENUWSTELSEL
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

soorten zenuwstelsels: het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel,  het autonoom en animaal zenuwstelsel, sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel

het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel herkennen en benoemen aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

het verschil tussen autonoom en animaal zenuwstelsel, sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel beschrijven

functies van deze zenuwstelsels

deze functies beschrijven

reacties van het autonoom en animaal zenuwstelsel, het sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel

deze reacties herkennen en benoemen

de bouw van de hersenen met de delen:
grote hersenen met hersenschors (cortex) – thalamus – hypothalamus - hersenbalk, kleine hersenen, hersenstam, primaire en secundaire centra, sensorische en motorische centra, spraak- gezichts- en gehoorcentrum, het limbisch systeem

deze delen herkennen en benoemen aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de functies van de hersendelen

deze functies herkennen, benoemen en beschrijven

hersenletsels

het verband leggen tussen de gevolgen van hersenletsels en de functies van de hersendelen (zie ook 1.12)

de bouw van het ruggenmerg met de delen: witte stof, grijze stof, in- en uittredende zenuwen

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de bouw van een zenuwcel met de delen:
dendrieten, cellichaam, axon, myelineschede, cellen van Schwann, gliacellen, knopen van Ranvier

deze delen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

soorten zenuwcellen:  motorisch-, sensorisch- en schakelneuron

deze zenuwcellen herkennen, benoemen en beschrijven aan de hand van twee- en driedimensionaal beeldmateriaal

de impulsgeleiding met de begrippen actiepotentiaal, rustpotentiaal, zenuwimpuls, elektrische prikkel, chemische prikkel

de richting van impulsgeleiding in een neuron aanduiden en herkennen op afbeeldingen

de impulsgeleiding (zenuwimpuls) in een neuron beschrijven en verklaren aan de hand van afbeeldingen

de impulsgeleiding in een neuron met een eenvoudig model voorstellen, beschrijven en verklaren

de impulsoverdracht (signaaloverdracht) tussen zenuwcellen met de begrippen: neurotransmitter, synaps

de signaaloverdracht tussen zenuwcellen beschrijven en verklaren aan de hand van afbeeldingen

de signaaloverdracht tussen twee zenuwcellen met een eenvoudig model voorstellen, beschrijven en verklaren

de begrippen: reflex , gewilde beweging, reflexboog

de gevolgde weg van de zenuwimpuls bij een reflex en gewilde beweging, herkennen, aanduiden en beschrijven

1.12 NEURALE EN HORMONALE STOORNISSEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

neurale en hormonale stoornissen: gezichtsstoornissen, ziekte van Parkinson, diabetes, multiple scleros, epilepsie, stoornissen die voortvloeien uit alcohol- en drugsmisbruik

deze stoornissen verklaren en illustreren hoe deze eventueel vermeden of opgelost kunnen worden

gegeven informatie over deze stoornissen uit de media of literatuur interpreteren

1.13 COÖRDINATIE
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de homeostatische functie van de pancreas

deze functie verklaren

het begrip homeostase actief gebruiken

adrenaline-afscheiding bij stress, melkproductie bij het zuigen

de samenhang tussen het zenuwstelsel en het endocrien stelsel schematisch voorstellen en verklaren aan de hand van gegeven voorbeelden

2 Soorten

2.1 TERREINSTUDIE

Deze terreinstudie is een opstap voor de leerinhouden 'classificatie', 'interacties tussen organismen en omgeving' en ‘biodiversiteit’. Het is belangrijk dat je deze terreinstudie uitvoert zoals beschreven in de rubriek 'opdrachten'. Probeer daarbij een onderzoekende en nieuwsgierige houding aan te nemen.

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de begrippen abundantie, bedekkingsgraad, determineren, verspreidingsgraad, transect, biotische index, bio-indicator, systematische eenheden

de betekenis van deze begrippen beschrijven

organismen determineren

2.2 CLASSIFICATIE
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

het vijfrijkensysteem van Whittaker: 
plantenrijk, dierenrijk, zwammenrijk, monera- of prokaryotenrijk, protistenrijk

deze vijfrijken opsommen en de criteria beschrijven waarop deze indeling gebaseerd is

organismen indelen in het vijfrijkensysteem aan de hand van afbeeldingen

het onderscheid tussen ééncelligen en meercelligen, prokaryoten en eukaryoten, autotroof en heterotroof

aan de hand van afbeeldingen deze organismen onderscheiden van elkaar en dit onderscheid beschrijven

anatomische, morfologische, macroscopische, microscopische, inwendige en uitwendige verschillen en gelijkenissen tussen organismen

deze gelijkenissen en verschillen herkennen, beschrijven en gebruiken om organismen te classificeren volgens het vijfrijkensysteem

het onderscheid tussen enerzijds zwammen en bacteriën en anderzijds planten en dieren

aan de hand van kenmerken dit onderscheid beschrijven

het begrip cladogram

een cladogram toepassen in oefeningen

drie domeinen:  archeae, bacteria en eukaryoten

organismen indelen in deze drie domeinen aan de hand van afbeeldingen

gelijkenissen en verschillen tussen deze organismen beschrijven

de binominale naamgeving, het begrip soort en geslacht

de begrippen soort en geslacht in de biologie beschrijven

de binominale naamgeving herkennen

verwantschap tussen organismen afleiden uit de binominale naamgeving

plantengroepen: levermossen, bladmossen, varenplanten, naaldbomen (coniferen), bloemplanten

deze plantengroepen herkennen en benoemen op basis van anatomische en/of morfologische gelijkenissen en verschillen

kenmerken van bloemplanten: bladstand, stengeldoorsnede, symmetrie en grondtal van de bloem

deze kenmerken afleiden aan de hand van afbeeldingen

aan dan hand van deze kenmerken de familie afleiden waartoe bloemplanten behoren

let op: typische familiekenmerken moeten niet uit het hoofd gekend zijn; deze worden indien nodig gegeven

een bloemdiagram en een bloemformule

beide kunnen opstellen aan de hand van afbeeldingen

afdelingen in het plantenrijk:  bedektzadige planten, naaktzadige planten, mosplanten, varenplanten, groenwieren, bruinwieren en roodwieren

planten herkennen en indelen in de belangrijkste afdelingen aan de hand van afbeeldingen

de bedektzadige planten indelen in familie, geslacht en soort aan de hand van dichotomische tabellen

micro-organismen:  pantoffeldiertjes, gistcellen, amoeben, wieren (Volvox), kiezelwieren (diatomeeën),  virussen en bacteriën

de bouw en voortplanting van virussen en bacteriën beschrijven en herkennen aan de hand van afbeeldingen

deze micro-organismen classificeren aan de hand van afbeeldingen en beschrijven wat de gelijkenissen en verschillen zijn

de plaats van virussen in het classificatiesysteem verklaren

functies van micro-organismen in de natuur

deze functies herkennen en voorbeelden ervan geven

invloed van bacteriën, virussen, schimmels, gisten en parasieten op de gezondheid van de mens

voorbeelden geven van deze invloed

deze invloed herkennen en beschrijven

beschrijven hoe de mens zich kan beschermen tegen een schadelijke invloed van deze organismen

stammen in het dierenrijk: chordadieren, geleedpotigen, weekdieren, platwormen, gelede wormen, rondwormen, stekelhuidigen, sponzen, neteldieren

dieren classificeren volgens deze stammen aan de hand van afbeeldingen

de stammen van ongewervelden classificeren in lagere taxonomische niveaus aan de hand van dichotomische tabellen

klassen bij de chordadieren:  amfibieën, vissen, reptielen, vogels, zoogdieren

chordadieren classificeren in klassen aan de hand van afbeeldingen

deze klassen classificeren in lagere taxonomische niveaus aan de hand van dichotomische tabellen

fossielen van dinosaurussen, Archeopteryx, ammonieten…

uitgestorven organismen classificeren in het classificatiesysteem op basis van gegeven informatie

3 Interacties tussen organismen en omgeving

3.1 ECOSYSTEEM

Gegevens uit je terreinstudie kunnen een hulpmiddel zijn om volgende leerinhouden te verwerken.

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de begrippen biotische en abiotische factoren, habitat, ecologische niche, biotoop, levensgemeenschap, ecosysteem, populatie, ecologie, successie, climax

deze begrippen beschrijven en herkennen in voorbeelden

de evolutie van een ecosysteem van primair naar climax herkennen

aanpassingen van organismen aan de omgeving

voorbeelden geven van deze aanpassingen

deze aanpassingen verklaren

met voorbeelden aantonen dat organismen aangepast zijn aan cyclisch weerkerende natuurverschijnselen

beïnvloedende factoren van een ecosysteem, biotische en abiotische factoren

de evolutie van een ecosysteem van primair naar climax herkennen

deze factoren herkennen en beschrijven

voorbeelden geven van deze factoren in een ecosysteem

het verband leggen tussen biotische, abiotische factoren en factoren door de mens vastgelegd

het verband leggen tussen abiotisch, biotische factoren en het voorkomen van organismen

3.2 INTERACTIES TUSSEN ORGANISMEN VAN DEZELFDE SOORT
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

groepsvorming:  paarvorming, grote groepen, sociale staat, kudde, tijdelijk, blijvend

voor- en nadelen van groepsvorming verklaren en vergelijken in gegeven voorbeelden

verschillende soorten groepsvorming herkennen in voorbeelden

gradaties van sociaal gedrag en sociale interacties

in gegeven voorbeelden de grootte en de duur van groepsvorming vergelijken

de taakverdeling binnen een groep vergelijken

soorten communicatie:  chemisch, tactiel, auditief en visueel

de verschillende soorten communicatiemogelijkheden binnen een groep classificeren in gegeven voorbeelden

communicatiemethoden: imponeergedrag, verzoeningsgedrag, baltsgedrag, taakverdeling, territoriumgedrag, conflictgedrag

deze communicatiemethoden herkennen, benoemen en beschrijven

het belang en de functie van communicatie binnen een groep verklaren aan de hand van voorbeelden

de begrippen: gedrag en ethologie, aangeboren en aangeleerd gedrag

deze begrippen beschrijven

de functie van gedrag beschrijven

aangeboren en aangeleerd gedrag van elkaar onderscheiden in voorbeelden

de ethologie als wetenschappelijke onderzoeksmethode historisch situeren

leerprocessen: gewenning, inprenting, conditionering, imitatie, inzicht, trial and error/proefondervindelijk, herhaling

de conditioneringsproeven van Pavlov, Skinner en de inprentingsproeven van Lorenz herkennen

deze leerprocessen classificeren in gegeven voorbeelden

de wetenschappers Pavlov, Skinner en Lorenz

deze wetenschappers historisch situeren

3.3 INTERACTIES TUSSEN ORGANISMEN VAN VERSCHILLENDE SOORT
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

interactievormen tussen organismen : predatie, concurrentie, parasitisme, mutualisme, coöperatie, commensalisme, amensalisme

deze interacties herkennen en benoemen in gegeven ecosystemen en voorbeelden

methode voor actieve en passieve immunisatie, antibiotica, hygiëne en ontsmetting, voedsel bewaartechnieken (steriliseren, UHT, invriezen, bestralen, pekelen)

met behulp van deze methoden verklaren hoe de mens zich kan beschermen tegen de schadelijke gevolgen van schimmels, gisten en andere parasitaire organismen

de functie van producenten, consumenten en reducenten

deze functie beschrijven

de relatie tussen producenten, consumenten en reducenten beschrijven en in een schema weergeven

energie-en materiekringlopen van koolstof en stikstof

deze kringlopen beschrijven aan de hand van gegeven afbeeldingen

materie- en energiedoorstromen in een ecosysteem eenvoudig voorstellen

energie-omzettingen in materie- en energiekringlopen identificeren

energiepiramides, biomassapiramides

deze piramides interpreteren

voedselwebben en voedselketens

deze webben en ketens opstellen en interpreteren

3.4 BIODIVERSITEIT
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

biodiversiteit

het belang van biodiversiteit verklaren in een ecosysteem

voorbeelden geven of uit voorbeelden afleiden hoe door menselijke gedrag de biodiversiteit beïnvloed kan worden

het belang van duurzaam leven en duurzame ontwikkeling verklaren

4 Onderzoeksopdracht

Je kan wetenschappelijke kennis en inzichten verwerven door een eenvoudige probleemstelling of vraagstelling via de natuurwetenschappelijke onderzoeksmethode te benaderen. In de bijlages onder de rubriek 'opdrachten' vind je de omschrijving van de onderzoeksopdracht.

Wat moet je kunnen?
Wat moet je doen?

een onderzoeksopdracht uitvoeren volgens de OVUR-methode.

OVUR staat voor Oriënteren, Voorbereiden, Uitvoeren en Reflecteren/Rapporteren.
 

de OVUR-methode toepassen:

oriënteren: bijkomende informatie uit een wetenschappelijk artikel, media of elektronische drager raadplegen om de onderzoeksvraag te verduidelijken; 

voorbereiden: een mogelijk antwoord of hypothese formuleren op de onderzoeksvraag;

uitvoeren: het juiste materiaal herkennen en benoemen om het experiment uit te voeren;

rapporteren/reflecteren: 

grafieken en tabellen op een correcte wetenschappelijke manier tekenen;

waarnemingen en resultaten met de juiste wetenschappelijke terminologie noteren;

waarnemingen en resultaten vergelijken met de hypothese of verwachting;

eventuele afwijkingen verklaren, mogelijke oorzaken zoeken;

je resultaten, waarnemingen en besluiten vergelijken met andere resultaten;

een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag in de juiste wetenschappelijke terminologie;

een besluit formuleren in de juiste wetenschappelijke terminologie.

 

Welke opdracht moet je uitvoeren?

Lees de omschrijving van de onderzoeksopdracht in bijlage 1. Maak het verslag van de onderzoeksopdracht in het sjabloon in bijlage 2.
Opdracht
Bijlage 1 Onderzoeksopdracht biologie- 2022.pdf
Bijlage 2 Verslag onderzoeksopdracht biologie-2022.docx

Welke bijlagen heb je nodig?

Dit vak heeft geen bijlagen

Hoe verloopt het examen?

150 minuten voor examens vanaf 01-01-2019 tot 31-12-2019
Het examen BIOLOGIE 2ASO is een digitaal examen. Vraag je je af hoe een digitaal examen verloopt? De uitleg over onze digitale examens, de instructies en heel wat voorbeeldvragen vind je op: http://examencommissiesecundaironderwijs.be/examens
identiteitskaart zwarte of blauwe balpen
kladpapier eenvoudig rekenmachine beschikbaar op de computer
Het digitaal examen bestaat uit gesloten en open vragen. Er zijn verschillende vraagtypes: invulvragen, sleepvragen, dropdownvragen, meerkeuzevragen. Elk vraagtype heeft zijn eigen instructiezin, die duidelijk aangeeft wat je precies moet doen. Het is belangrijk dat je de verschillende vraagtypes vooraf inoefent. Op de website vind je een oefenexamen, waarin je ze kan uitproberen. Uiteraard is dit geen echt examen: de bedoeling is dat je de techniek van de digitale vraagtypes in de vingers krijgt.

Hoe beoordelen we het examen?

Voor de gesloten vragen: - moet je het juiste antwoord aanduiden om punten te scoren - naargelang het vraagtype kan je voor een gedeeltelijk juist antwoord soms ook punten scoren - bij meerkeuzevragen is er geen giscorrectie Voor open vragen bekijken de correctoren of je antwoord: - de juiste wetenschappelijke begrippen en symbolen bevat - ondubbelzinnig is en de juiste inhoud bevat - duidelijk gestructureerd is Wij houden geen rekening met taalfouten. Vaktermen dienen wel correct te worden gebruikt.

COMPONENT

GEWICHT

ONDERZOEKSOPDRACHT

10%

IN STAND HOUDEN VAN LEVEN

40%

SOORTEN

20%

INTERACTIES TUSSEN ORGANISMEN EN OMGEVING

30 %

Met welk materiaal bereid je je voor?

Je moet zelf op zoek naar leermiddelen om je examen voor te bereiden. De Examencommissie biedt geen leermiddelen aan. Je kan boeken of cursussen kopen in een (online of tweedehands-) boekhandel of ontlenen in een bibliotheek. De bibliotheken van de lerarenopleiding aan de universiteit of de hogeschool bieden heel wat leermiddelen aan. 

Bij elke nieuwe editie van de vakfiche actualiseren we deze bibliografie. Toch is het best mogelijk dat bepaalde werken niet meer verkrijgbaar zijn of dat nieuwe werken die al op de markt zijn nog niet zijn opgenomen. Ook websites veranderen al eens van naam of worden aangepast. Als je niet onmiddellijk op de juiste website terechtkomt, kan je die proberen vinden via een zoekmachine.

We maken bewust een selectie van leermiddelen die ons op dit ogenblik het meest aangewezen lijken om je voor te bereiden op onze examens. Zo willen we je helpen om je studie efficiënter aan te pakken. Je kan echter ook andere werken of cursussen gebruiken bij je voorbereiding op het examen.

Hieronder staan enkele methodes die vaak gebruikt worden in het secundair onderwijs. Ze bieden je voldoende ondersteuning om de leerstof zelfstandig te verwerken. We verwijzen naar websites of andere uitgaven die je ook kunnen helpen bij je voorbereiding.

Methode
Uitgeverij
Gegevens

Xpeditie

Pelckmans

www.pelckmans.be
T: +32 3 660 27 20
klantendienst@pelckmansuitgevers.be

Bio Natuurlijk

Plantyn

www.plantyn.com
gratis hulplijn: 0800 99 084
service@plantyn.com

 

Bio voor jou
BIOgenie

Van In

www.vanin.be
T: +32 3 432 95 02
secundair.onderwijs@vanin.be

Website
Inhoud

www.bioplek.org

Deze site biedt eenvoudige maar zeer goede visuele ondersteuning voor verschillende biologische/biochemische processen.

www.biologieweb.nl

Op deze website kan je informatie vinden over allerlei thema’s in de vorm van presentaties, videoclips en testjes. Je kan er ook terecht voor een lijst met biologische begrippen en informatie over een aantal wetenschappelijke vaardigheden.

www.biologielessen.nl

Op deze website kan je allerlei zaken vinden over het vak biologie. Begrippenlijsten, video’s, een bibliotheek aan krantenartikelen. Als je aanmeldt kan je ook op het forum en in de chatroom, waar je kan overleggen met leerlingen en leerkrachten over de leerstof.

biologiepagina.nl

Hier vind je oefentoetsen rond allerlei biologische thema’s en onderwerpen.

/