1 ALGEMENE BIOLOGIE
De microscopische en submicroscopische structuur van een cel herkennen met inbegrip van bouw en functie van de belangrijkste organellen ( ER, golgi-apparaat, mitochondriën, lysosomen, celmembraan, centriolen, vacuole, plastiden, ribosomen).
Aan de hand van een opgegeven microscopische of submicroscopische foto of schets de organellen kunnen aanduiden en benoemen.
De kandidaat kan eventueel het verband aangeven tussen bouw en functie(s)van de organellen.
Het verschil kunnen aangeven tussen een plantaardige en een dierlijke cel.
De kandidaat kan de bouw van de kern in detail beschrijven.
De begrippen: DNA, DNA-replicatie, chromosoom, chromatide, chromatine kunnen omschrijven.
Het verschil tussen chromosoom, chromatine en chromatide beschrijven en herkennen.
Het begrip homologe chromosomen kunnen omschrijven.
De bouw van het DNA kunnen omschrijven en herkennen.
De begrippen: transcriptie, translatie, mRNA, tRNA en rRNA kunnen omschrijven en hun betekenis binnen de eiwitsynthese kennen. Bovenstaande processen moet je kunnen herkennen.
De functie van ATP als energierijke molecule kunnen omschrijven en aantonen met voorbeelden.
Aan de hand van opgegeven schema's de celcyclus, de mitose en de meiose kunnen herkennen en bespreken en hun verband met de spermatogenese en de oögenese kunnen verklaren.
De begrippen diploïd en haploïd kunnen omschrijven.
Aan de hand van figuren de bouw en de functies van de mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen kunnen herkennen en bespreken.
Aan de hand van opgegeven schema's de menstruatiecyclus en de hormonale regeling kunnen uitleggen.
Bevruchting en embryonale ontwikkeling
Aan de hand van een opgegeven figuur de ontwikkeling van een bevruchte eicel tot en met de innesteling in de baarmoeder herkennen en onderstaande begrippen kunnen aanduiden en omscrhrijven: bevruchting, morula, blastula, trofoblast, kiemknop, innesteling kunnen omschrijven.
Het principe van onderstaande hormonale anticonceptiemethoden kunnen beschrijven en dit in verband brengen met de hormonale regeling van de menstruatiecyclus.
Volgende methoden kunnen uitleggen: nuvaring (anticonceptie-ring), anticonceptiepil, hormonenpleister, hormonenspiraal, morning-after-pil.
Weten welke anticonceptiemethode bescherming biedt tegen geslachtsziekten.
Het principe van sterilisatie zowel bij man als bij vrouw kunnen beschrijven.
De begrippen: homozygoot, raszuiver, heterozygoot, allel, gen, locus, dominant, recessief, intermediair, multiple allelen, genotype, fenotype kunnen uitleggen aan de hand van voorbeelden en kunnen herkennen
Monohybride en dihybride kruisingen
De wetten van Mendel kunnen formuleren.
Oefeningen op monohybride en dihybride kruisingen kunnen maken.
Oefeningen op overerving van bloedgroepen kunnen maken.
Oefeningen op overerving van geslachtsgebonden kunnen maken.
Oorzaken van mutaties kunnen opsommen.
De verschillende soorten mutaties kunnen omschrijven (genoom-, chromosoom-, genmutaties) en deze kunnen uitleggen aan de hand van een voorbeeld (syndroom van Down, syndroom van Turner, Klinefeltersyndroom, cri-du-chat-syndroom).
Het verschil kunnen geven tussen een mutatie en een modificatie.
Een karyogram kunnen interpreteren.
De evolutietheorieën van De Lamarck, Darwin en de huidige evolutietheorie kunnen uitleggen.
Deze theorieën vanuit wetenschappelijk oogpunt kunnen becommentariëren.
2 STELSELS (ANATOMIE / FYSIOLOGIE)
2.1 SPIJSVERTERINGSSTELSEL
Bouw en werking van het spijsverteringsstelsel
Aan de hand van een opgegeven figuur de delen van het spijsverteringsstelsel kunnen benoemen en hun functies kunnen omschrijven.
Spijsvertering: algemene functie, eigenschappen van enzymen, soorten enzymen, vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten, lever en gal
De algemene functie van vertering kunnen omschrijven.
De functie en eigenschappen van enzymen kunnen omschrijven.
De secretieproducten van de maag, pancreas en dunne darm kunnen opsommen en hun specifieke functies kunnen geven voor wat betreft de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten.
Schematisch de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten kunnen herkennen en schrijven.
De functie van de lever in het belang van de spijsvertering kunnen omschrijven.
De locatie van de absorptie van water en voedingsstoffen kennen en globaal kunnen omschrijven.
Ulcus, gastroenteritis, oestrofagale reflux en hepatitis kunnen omschrijven (oorzaken, symptomen, bestrijding).
2.2 TRANSPORT
Samenstelling van het bloed
Aan de hand van een opgegeven figuur de bouw en de functie van de componenten van het bloed kunnen omschrijven.
De samenstelling van het vloeibare gedeelte kunnen opsommen.
Het verschil tussen plasma en serum kunnen omschrijven.
Het begrip hematocrietwaarde kunnen omschrijven.
Aan de hand van een opgegeven figuur de bouw en de werking van het hart kunnen omschrijven met inbegrip van de termen: sinusknoop, AV knoop, bundel van Hiss.
De verschillende delen van het hart kunnen benoemen.
De begrippen: aders, slagaders en haarvaten kunnen omschrijven alsook de onderlinge verschillen.
Aan de hand van een opgegeven schema de bloedsomloop kunnen uitleggen.
De begrippen: systole, diastole, normale bloeddrukwaarde kunnen omschrijven en de factoren die de bloeddruk beïnvloeden kunnen opsommen.
Op een gegeven figuur de volgende begrippen kunnen aanduiden en kort hun werking kunnen omschrijven: humorale immuniteit met B- cellen, cellulaire immuniteit met T-cellen.
De begrippen: thymus, milt, lymfeknopen en lymfe kunnen omschrijven.
Het verschil tussen natuurlijke en kunstmatige immuniteit beschrijven.
Het begrip allergie kunnen omschrijven.
Hypertensie en hypotensie, hartinsufficiëntie, angina pectoris, anemie, trombose, leukemie en hartinfarct kunnen omschrijven.
2.3 ZENUWSTELSEL EN ENDOCRIEN STELSEL
Indeling van het zenuwstelsel
De begrippen: animaal zenuwstelsel met centraal en perifeer, autonoom zenuwstelsel, ortho- en parasympathisch zenuwstelsel, sensoriële en motorische neuronen kunnen omschrijven.
Functionele bouw van het centraal zenuwstelsel
Belangrijke hersen- en ruggenmergonderdelen op schetsen kunnen benoemen en hun functie kunnen omschrijven.
Functionele bouw van zenuwweefsel
De delen van een neuron op een schets kunnen benoemen en hun functie kunnen omschrijven.
Ontstaan en geleiding van een zenuwimpuls
Het mechanisme van impulsgeleiding met elektrische verschijnselen (ionkanalen) kunnen uitleggen.
De begrippen: synaps, neurotransmitter, ionenkanalen , synaptische spleet, receptoren, exocytose en endocytose, met en zonder myeline, cellen van Ranvier kunnen omschrijven.
Chemische impulsoverdracht ter hoogte van de synaptische spleet kunnen verklaren.
Coördinerende functie van het zenuwstelsel
De coördinerende functie van het animaal zenuwstelsel bij reflexen, bewuste gewaarwordingen en gewilde bewegingen kunnen verklaren en herkennen op schets.
Ligging en functies van endocriene klieren
Op een gegeven figuur de belangrijkste hormonale klieren kunnen aanduiden en van hun hormonen de belangrijkste functies kunnen beschrijven.
Coördinerende functie van hormonen
Het principe van terugkoppeling (feedbackmechanisme) aan de hand van een voorbeeld kunnen omschrijven.
Parkinson, Alzheimer, MS, hersenvliesontsteking en epilepsie kunnen omschrijven.
Diabetes, hyperthyroïdie kunnen omschrijven.
2.4 ADEMHALINGSSTELSEL
Bouw en werking van het ademhalingsstelsel
Aan de hand van een opgegeven figuur de delen van het ademhalingsstelsel kunnen benoemen en hun functies kunnen omschrijven.
Middenrif- en borstademhaling
Het principe van middenrif- en borstademhaling kunnen omschrijven.
De begrippen spirometer, ademvolume en vitale capaciteit kunnen omschrijven.
Astma, COPD, allergische rhinitis en bronchitis kunnen omschrijven.
2.5 URINESTELSEL
Macroscopische bouw en werking van het urinestelsel
Aan de hand van een opgegeven figuur de delen van het urinestelsel kunnen benoemen en hun functie kunnen omschrijven.
Aan de hand van een opgegeven figuur van een doorsnede van een nier de verschillende delen kunnen benoemen en hun functie kunnen omschrijven.
Microscopische bouw en werking van het urinestelsel
Aan de hand van een opgegeven figuur de bouw en de werking van een nefron kunnen uitleggen.
Incontinentie, chronische nierinsufficiëntie kunnen omschrijven.
3 MICROBIOLOGIE EN PARASITOLOGIE
De bouw en de voortplanting van bacteriën kunnen beschrijven.
De begrippen: besmetting, incubatietijd, pathogeen vermogen, virulentie, plasmide, aëroob/anaëroob, gram+/- kunnen omschrijven.
De indeling naar vorm, naar voedingswijze (metabolisme) kunnen omschrijven.
Medisch belangrijke bacteriën
De overdracht en het ziektebeeld kennen van: o Bacteriën die via seksueel contact worden overgedragen: Clamydia en Syfilis o Bacteriën verbonden aan maag/darm: darmflora, Salmonella en Helicobacter pylori. Bacteriën verbonden aan de luchtwegen: Legionella en longontsteking.
De problemen in verband met multiresistente bacteriën( MRSA) kunnen beschrijven.
De begrippen: ecto/endoparasiet, toxine, cysten, gastheer kunnen omschrijven.
De symptomen van voetschimmel kunnen omschrijven
Eukaryotische eencelligen
De overdracht en het ziektebeeld van malaria (Plasmodium) en slaapziekte (Trypanosoma) kunnen omschrijven.
De overdracht en het ziektebeeld van aarsmade, lintworm, spoelworm kunnen omschrijven.
De overdracht en het ziektebeeld van luizen en teken (+ verband ziekte van Lyme) kunnen omschrijven.
De replicatie van virussen kunnen uitleggen.
De begrippen: virus , retrovirus, bacteriofaag, interferon, antigeen kunnen omschrijven.
De overdracht en het ziektebeeld van: HIV, influenza, mazelen en windpokken kunnen omschrijven.