Skip to Main Content

Vakfiche natuurwetenschappen 3 aso

Geldig van 01 januari 2024 tot en met 31 december 2024
 

content

Studierichting

3e graad aso
  • Economie-Moderne Talen
  • Economie-Wiskunde
  • Humane Wetenschappen
  • Latijn-Moderne Talen
  • Latijn-Wiskunde
  • Moderne Talen-Wiskunde

Referentiekader

ReferentiekaderOpmerking
Eindtermenhttp://www.ond.vlaanderen.be/curriculum/secundair-onderwijs/derde-graad/index.htm

Waarom leer je dit vak?

Het verwerken en beheersen van de leerinhouden, leerdoelen en opdrachten in deze vakfiche heeft als doel de wetenschappelijke geletterdheid te bevorderen omdat je bijna dagelijks met natuurwetenschappen geconfronteerd wordt.  Denk bijvoorbeeld maar aan:

»       de vele kunststoffen die we gebruiken

»       de vruchtbaarheidsmethoden en anticonceptiemiddelen die voorhanden zijn

»       alternatieve energievormen

»       het gebruik van batterijen

»       het gebruik van genetisch gemanipuleerd voedsel, ....

Om dit alles te begrijpen en te verklaren is het noodzakelijk om een wetenschappelijke basiskennis te bezitten.  Dit betekent onder meer dat je wetenschappelijke principes, begrippen, symbolen en SI-eenheden in het dagelijks leven kan herkennen, benoemen en actief gebruiken. Daarnaast moet je je wetenschappelijke kennis en vaardigheden kunnen inzetten in verband met duurzame ontwikkeling en de rol van wetenschap in de maatschappij. Meer informatie hierover vind je hierna in de uitbreiding.

Toon meer
Toon minder

Tot slot enkele bemerkingen over je aanpak bij de voorbereiding van het examen.

Voor jezelf is het belangrijk dat je tijdens je voorbereiding leert om zelfstandig informatie op te zoeken via elektronische media. De bedoeling is wel dat je hier creatief maar ook kritisch mee omgaat. Het is een wetenschappelijke houding om kritische vragen te durven stellen bij de informatie die je aangeboden wordt.

Probeer zo nieuwsgierig mogelijk te blijven; wetenschappen zijn zo ruim dat er altijd wel iets zou moeten zijn dan je verbazing kan wekken.  Probeer ook je momenten van zelfstudie efficiënt te benutten; plan je taken en werk met de nodige concentratie en zelfdiscipline.

De inhoud van deze vakfiche sluit nauw aan bij de eindtermen van de Vlaamse overheid. Deze eindtermen vormen de basis voor onze examens. Zo toetsen we of je de vereiste vaardigheden en competenties voldoende beheerst.

Wat moet je leren?

1 LEVEN

1.1 Biologische eenheid
1.1.1 DE CEL – SUBMICROSCOPISCH
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de celorganellen

celorganellen op submicroscopisch niveau herkennen en benoemen

de functies van celorganellen op submicroscopisch niveau beschrijven

het celmembraan

de verschillende biomoleculen in het celmembraan herkennen en  benoemen

de verschillende biomoleculen waaruit het celmembraan is opgebouwd opsommen

de functies van de verschillende biomoleculen in het celmembraan beschrijven

1.1.2 DE CELCYCLUS
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de chemische structuur van DNA

deze structuur herkennen en beschrijven

de verschillende biomoleculen in deze structuur herkennen en benoemen

chromosoom en chromatine onderscheiden van elkaar

de DNA-replicatie

enzymen: DNA-helicase, DNA-polymerase, DNA-ligase

het belang van de DNA-replicatie beschrijven

de DNA-replicatie situeren in de celcyclus

het verloop van de DNA-replicatie beschrijven aan de hand van een gegeven figuur

de functie van deze enzymen beschrijven

mitose en meiose

diploïde en haploïde cellen

de verschillende fasen van de celcyclus in chronologische volgorde opsommen

het belang van mitose en meiose beschrijven

mitose en meiose situeren in de celcyclus

de verschillen en gelijkenissen tussen de delingen herkennen en beschrijven aan de hand van figuren

klonen in verband brengen met celdeling

het ontstaan van kankercellen en de invloed van fysische en chemische factoren op celdeling verduidelijken

1.2 Leven doorgeven
1.2.1 VOORPLANTING BIJ DE MENS
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

spermatogenese

de functie van testosteron en gonadotrope hormonen tijdens de spermatogenese verklaren 

oögenese

de functie van oestrogeen en gonadotrope hormonen tijdens de oögenese verklaren

menstruatiecyclus hormonaal

de functie van oestrogeen en gonadotrope hormonen tijdens de menstruatiecyclus verklaren

figuren en grafieken van de menstruatiecyclus, baarmoedercyclus en hormonale schommelingen interpreteren en verklaren

de bevruchting

het proces van de bevruchting beschrijven

de geboorte

het proces van de geboorte beschrijven

de invloed van externe factoren zoals stralingen, chemische stoffen, stress, roken of alcohol op de ontwikkeling van de foetus/embryo

deze invloed beschrijven

de hormonale regelingen van de vruchtbaarheid:
in-vtirofertilisatie, intra uterine inseminatie, intracytoplasmatische sperma-injectie, in-vitromaturatie, de hormonale pil, anticonceptiepleister, hormonaal implantaat, de vaginale anticonceptiering, hormoonhoudend spiraaltje, de morning-afterpil

deze hormonale methoden verklaren en in verband brengen met de hormonale regelingen in het lichaam

het maatschappelijk belang van de gegeven methoden aantonen aan de hand van voorbeelden

een standpunt innemen wat betreft deze methoden en ethische vragen omtrent deze methoden beargumenteren

1.2.2 CHROMOSOMALE GENETICA
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de begrippen: gen, allel, homozygoot, heterozygoot, multiple allelen, genotype, fenotype, dominant, recessief, co-dominant, intermediaire overerving, terugkruising, geslachtsgebonden kenmerken, crossing-over gekoppelde genen, genenkaart

de betekenis van deze begrippen beschrijven

de wetten van Mendel

de wetten van Mendel herkennen in resultaten van overervingen en in uitgewerkte voorbeelden

illustreren dat het werk van Mendel baanbrekend geweest is voor andere genetici en evolutionaire biologen

monohybride kruisingen, dihybride kruisingen, stambomen, overerving van bloedgroepen, overerving van geslachtsgebonden kenmerken, overerving van het geslacht

het genotype van ouderparen, gameten en nakomelingen symbolisch voorstellen

het percentage nakomelingen dat een bepaald genotype en/of fenotype zal hebben, berekenen in eenvoudige oefeningen

gegevens van overervingen interpreteren en besluiten hierover formuleren

1.2.3 MOLECULAIRE GENETICA
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

toepassingen van biotechnologie:  de productie van insuline en vaccins, gentherapie, insectresistentie en herbicidetolerantie van gewassen, de productie van genetisch gewijzigde organismen (ggo's)

- deze toepassingen in verband brengen met de eiwitsynthese

- het principe van deze toepassingen beschrijven

- voor- en nadelen van deze toepassingen benoemen en evalueren

1.3 Soorten en evolutie
1.3.1 SOORTEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

mutaties en modificaties

verklaren hoe mutaties en modificaties aanleiding kunnen geven tot variaties tussen organismen

de invloed van biologische, chemische en fysische factoren bij het ontstaan van mutaties verklaren

1.3.2 EVOLUTIE
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de evolutietheorieën van de Lamarck, Darwin en de huidige evolutietheorie

een vergelijking maken tussen de verschillende evolutietheorieën en in gegeven voorbeelden deze theorieën herkennen

argumenten beschrijven die hypothese van evolutie van het leven ondersteunen

ontstaan van soorten, evolutie van de mens

aan de hand van gegeven hominiden met hun kenmerken het verband leggen tussen de oorzaken van de verschillende fasen in het menswordingsproces en de verandering in bouw

het spanningsveld over het ontstaan en de evolutie van het leven tussen geloof en wetenschap illustreren

2 MATERIE

2.1 Stoffen
2.1.1 ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE ANORGANISCHE STOFFEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

eigenschappen van enkelvoudige en samengestelde stoffen: aggregatietoestand bij kamertemperatuur, elektrisch geleidingsvermogen, warmtegeleiding, vervormbaarheid, glans, magnetische eigenschappen, oplosbaarheid, kookpunt, smeltpunt

de eigenschappen van metalen, niet-metalen, edelgassen, zuren, zouten, basen en oxiden verklaren aan de hand van hun structuurformule

toepassingen van enkelvoudige en samengestelde stoffen

toepassingen van metalen, niet-metalen , edelgassen, zuren, zouten, basen en oxiden verklaren aan de hand van hun structuurformule en eigenschappen

2.1.2 ORGANISCHE STOFKLASSEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

organische stofklassen:  alcoholen, carbonzuren, ketonen, aldehyden, alkanen, alkenen, alkynen, esters

de triviale namen van de volgende moleculen: methanol, ethanol, methaanzuur, ethaanzuur, butaanzuur, propanon, methanal (formaldehyde), ethanal, etheen, ethyn, trichloormethaan, diëthylether, 1,2-ethaandiol, 1,2,3-propaantriol

namen van organische stofklassen gebruiken in verklaringen en beschrijvingen, herkennen en benoemen met behulp van de determinatietabel die je als bijlage vindt

de triviale namen van deze moleculen gebruiken in verklaringen en beschrijvingen

fysische eigenschappen van deze stofklassen:  oplosbaarheid, kook- en smeltpunt, aggregatietoestand, elektrische geleidbaarheid

begrippen: polaire en apolaire stoffen, verschillende soorten intermoleculaire krachten, dissociatie en ionisatie

deze eigenschappen verklaren vanuit een eenvoudige structuurformule door de gegeven begrippen te gebruiken

toepassingen van deze stofklassen zoals geurstoffen, brandstoffen, oplosmiddel, …

toepassingen van organische stofklassen verklaren aan de hand van de structuurformule

2.1.3 KUNSTSTOFFEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

thermische eigenschappen van kunststoffen, thermoplasten, thermoharders, elastomeren

de gegeven structuren herkennen in eenvoudige afbeeldingen

deze thermische eigenschappen verklaren aan de hand van een eenvoudige structuurvoorstelling

toepassingen van kunststoffen zoals PVC, PP, PET, PE

het symbool voor bio-gebaseerd, composteerbaar en biodegradeerbaar plastic

de keuze om nano-materialen te ontwikkelen als nieuw materiaal verklaren

de gegeven kunststoffen in verband brengen met gebruiksvoorwerpen

het symbool voor biogebaseerd, composteerbaar of biodegradeerbaar herkennen en begrijpen

en toepassingen van biogebaseerde, composteerbare of biodegradeerbare toelichten en illustreren 

2.1.4 BIOCHEMISCHE STOFFEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

biochemische stoffen: proteïnen, lipiden, sachariden

de vereenvoudigde structuur of schematische structuur van de biochemische stoffen herkennen en benoemen

de primaire, secundaire en tertiaire structuur van eiwitten herkennen, benoemen en het voorkomen van deze structuren beschrijven

de reinigende werking van zepen verklaren

het belang van deze biochemische stoffen in voeding verklaren

2.1.5 DUURZAAMHEID EN VEILIGHEID
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de volgende duurzaamheidsprincipes: urban mining en cradle to cradle

het voorkomen van afval verklaren aan de hand van deze  principes

het belang van het zorgzaam omspringen met bepaalde stoffen verklaren aan de hand van concrete voorbeelden

veiligheidspictogrammen en H- en P-zinnen

veiligheidspictogrammen en H- en P-zinnen interpreteren om veilig en verantwoord om te gaan met stoffen

2.2 Stofomzettingen
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

enzymen: de bouw, het principe van het sleutel-slotmechanisme, het belang, de werking

de bouw van enzymen beschrijven

het principe van het sleutel-slotmechanisme beschrijven, herkennen en benoemen in afbeeldingen

het belang van enzymen verklaren in:

het spijsverteringsstelsel: de werking van amylase, maltase, lipase, peptidase (protease)

de celademhaling

de fotosynthese

factoren die de werking van enzymen beïnvloeden opsommen

het fotosyntheseproces: belang, situering in de cel, de chemische reactie

het belang van het fotosyntheseproces verklaren

het fotosyntheseproces in de cel situeren op submicroscopisch niveau

de algemene reactievergelijking van het fotosyntheseproces herkennen en schrijven

de celademhaling: aërobe en anaërobe celademhaling, belang, chemische reacties

het belang van de celademhaling verklaren

de drie fasen van de celademhaling situeren in de cel

de algemene reactievergelijking van de aërobe celademhaling herkennen en schrijven

het onderscheid tussen aëroob en anaëroob herkennen in reactievergelijkingen en beschrijven

melkzuurgistingen en alcoholgisting herkennen in reactievergelijkingen

de eiwitsynthese: transcriptie en translatie

deze principes herkennen in afbeeldingen en beschrijven

de eiwitsynthese situeren in de cel

de rol van DNA en RNA verklaren

stoichiometrie

de massa’s en stofhoeveelheden in een eindsituatie berekenen vanuit een gegeven reactievergelijking van een aflopende reactie

de reactiesnelheid

het begrip reactiesnelheid beschrijven met behulp van het botsingsmodel en activeringsenergie

de beïnvloedende factoren op de reactiesnelheid verklaren met behulp van het botsingsmodel en de activeringsenergie

het chemisch evenwicht en aflopende reactie

het onderscheid tussen beide reacties verklaren

het begrip pH

het begrip pH van een oplossing definiëren

voorbeelden van zure, basische en neutrale oplossingen geven

het zuur, basisch en neutraal karakter van gebruiksproducten en onderhoudsproducten inschatten

buffermengsels

het belang van buffermengsels verklaren aan de hand van voorbeelden

reacties in de koolstofchemie: polymerisatie en polycondensatiereacties, additie, raffinage van aardolie, veresteringsreacties

deze reactiesoorten herkennen en benoemen in toepassingen en voorbeelden

3 ENERGIE

3.1 Elektrodynamica en elektromagnetisme
3.1.1 ELEKTRODYNAMICA
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de elektrische spanning, de stroomsterkte en de weerstand

de wet van Ohm

serie- en parallelschakelingen

het onderscheid tussen geleiders en isolatoren toelichten

het verband tussen spanning, stroomsterkte, weerstand en vermogen bepalen in een gelijkstroomkring

de stroom- en spanningsverdeling bepalen bij serie- en parallelschakelingen en hierbij de vervangingsweerstand berekenen.

het elektrisch vermogen

de energieomzetting van een elektrisch (huishoud)apparaat berekenen aan de hand van het vermogen dat vermeld wordt op het apparaat en de tijdsduur van gebruik

veilig en verantwoord omgaan met elektrische toestellen

principes van veiligheid in een elektrische installatie beschrijven

de werking uitleggen van de automatische zekering, de verliesstroomschakelaar en aarding

een geschikte batterij kiezen, rekening houdend met de opslag van energie in stoffen met de ladingscapaciteit op het etiket van de batterij en met de kenmerken van de batterij

3.1.2 ELEKTROMAGNETISME
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

het magnetisch veld

de krachtwerking van de magnetische polen beschrijven bij permanente magneten

het magnetisch veld tekenen

de krachtwerking van een permanente magneet beschrijven met magnetische veldlijnen

het ontstaan van het magnetisch veld door bewegende elektrische ladingen

het ontstaan van magnetisme verklaren in gemagnetiseerd materiaal

de krachtwerking van een homogeen magnetisch veld op een geleider waar lading doorloopt

de magnetische krachtvector  tekenen

de beweging van ladingen in elektrische en magnetische velden beschrijven

toepassingen geven van elektromagneten

het  elektromagnetische inductieverschijnsel

toepassingen van het elektromagnetische inductieverschijnsel: de elektrische motor, de (elektrodynamische) luidspreker, de elektrische fiets de combinatie motor en geschikte batterij, de generatorwerking, de fietscomputer, de elektrische gitaar, de inductieplaat, de knijpkat, de schudlamp

het elektromagnetisch inductieverschijnsel beschrijven met een voorbeeld en de wet van Lenz hierbij toepassen

het principe van deze toepassingen verklaren

3.2 Kernfysica
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

ioniserende-straling

deeltjesstraling: alfa, bèta-straling

hoog energetische EM-straling: gammastraling en  röntgenstraling

EM-straling, EM-spectrum

atoommodel, kernmodel, atoomnummer, neutronental, massagetal en ladingsgetal beschrijven  en in verband brengen met elkaar

het begrip isotoop herkennen

deeltjesstraling en hoog energetische EM-straling  van elkaar onderscheiden

de begrippen EM-straling, EM-spectrum en ioniserende straling toelichten aan de hand van toepassingen

activiteit en halveringstijd

toepassingen van ioniserende straling :

  • verrijkt uranium in kernbrandstof
  • de C-14 methode
  • geneeskunde
  • jodiumpillen tegen radioactief jodium
  • radioactieve tracers

de halveringstijd  definiëren en het verband aangeven met de activiteit van een radioactieve bron

het verloop van de activiteit in functie van de tijd grafisch weergeven

het vervalproces grafisch beschrijven

de gegeven toepassingen verklaren

kernfusie en kernsplitsing

toepassingen:

  • kernreactor
  • kernfusie in de zon (sterren)
  • kernbommen (A-bom en H-bom)

het onderscheid toelichten tussen kernfusie en kernsplitsing

de gegeven toepassingen verklaren

de effecten van ioniserende straling op mens en milieu

besmetting en bestraling van elkaar onderscheiden

de begrippen equivalente dosis en effectieve dosis straling omschrijven en toelichten aan de hand van een voorbeeld

de economische en ecologische gevolgen in de samenleving van het gebruik van kernenergie aangeven

mogelijke beschermingsmiddelen benoemen bij microgolfovens, bij zonnestraling(zonnecrème als bescherming tegen UV), bij optische witmakers in papier en detergenten (absorptie van UV), bij blacklights en bij Röntgenfoto’s

de mogelijke effecten van EM-straling en ioniserende straling op mens en milieu illustreren

4 KRACHTEN, TRILLINGEN EN GOLVEN

4.1 Krachten
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

de invloed van de resulterende kracht en van de massa op de verandering van de bewegingstoestand van een voorwerp

de betekenis van het traagheidsbeginsel (eerste beginsel van Newton) toelichten met voorbeelden

het verband verklaren tussen de resulterende kracht, de massa en de verandering van bewegingstoestand van een voorwerp (tweede beginsel van Newton)

de arbeid berekenen bij een constante kracht die evenwijdig is met de verplaatsing

de gravitatiekracht beschrijven en berekenen in een eenvoudige situatie

de normaalkracht beschrijven en berekenen

de zwaartekracht in verband brengen met de gravitatiekracht en hieruit de veldsterkte van het zwaarteveld afleiden

de beweging van een voorwerp in termen van positie, snelheid en versnelling (EVB en ECB)

het verschil tussen afgelegde weg en positieverandering (verplaatsing) beschrijven

Aan de hand van een v(t)-diagram van concrete voorbeelden de volgende begrippen beschrijven:

  • de versnelling
  • de versnelde en vertraagde beweging
  • de eenparig veranderlijke rechtlijnige beweging
  • de valbeweging
 

de beweging uitdrukken in termen van positie, snelheid, versnelling en kracht bij concrete voorbeelden van eenparig veranderlijke beweging of eenparige cirkelvormige beweging

bij een v(t)-diagram het verband leggen tussen het oppervlak onder de grafiek en de positieverandering

4.2 Trillingen en golven
4.2.1 BASISBEGRIPPEN
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

basisgrootheden van harmonische trillingen

de amplitude, de periode en de frequentie van een harmonische trilling beschrijven en berekenen

basisgrootheden van lopende golven

de voortplantingssnelheid, de frequentie en de golflengte van een lopende golf berekenen

eigenschappen van een harmonische trillingen en lopende golven

de resonantie herkennen in voorbeelden van harmonische trilling

de buiging en de terugkaatsing van golven herkennen

eigenschappen van trillingen en golven herkennen bij:

  • de slingerbeweging
  • een trillende massa
  • geluid en een stemvork
  • muziek

toepassingen:

  • de snelheidsmeting in het verkeer
  • de doppler-meting (in de geneeskunde)
  • ultrasone toepassingen: echografie, niersteenverbrijzeling en shokwave-therapie
  • de microgolven

het 'Doppler-effect' verklaren

deze toepassingen herkennen

4.2.2 GELUID
Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

eigenschappen van geluid

de geluidsintensiteit en het geluidsniveau beschrijven

het (wiskundige) verband leggen tussen geluidsniveau en geluidsintensiteit.

de eenheid decibel (dB) definiëren

de decibelschaal als een logaritmische schaal beschrijven

de voortplanting van geluid herkennen als longitudinale golf.

geluid herkennen als een mechanische golf

invloeden van geluid op de mens

geluidssterkte en gehoorschade beschrijven

geluidsoverlast en het verbeteren van de geluidskwaliteit door absorptie (poreuze materialen, resonatoren, membraanwerking), door isolatie of door reflectie beschrijven

het principe van schokgolven beschrijven

de afstandsmeting door middel van geluid ('SONAR') beschrijven

5 ONDERZOEKSVRAAG

Op het examen krijg je een beschrijving van een bestaand onderzoek, van de gevolgde stappen en van de gevonden meetresultaten. Er zullen dan een aantal vragen over dat onderzoek worden gesteld om te evalueren of je de natuurwetenschappelijke methode voldoende beheerst.  In onderstaande tabel vind je mogelijke vragen die aan bod kunnen komen.

Wat moet je kennen?
Wat moet je kunnen?

natuurwetenschappelijke onderzoeksmethode

Je moet de volgende vragen kunnen beantwoorden

  • wat is volgens jou het probleem of de vraag die onderzocht wordt in het onderzoekje?
  • wat is de hypothese of de verwachting die gesteld wordt?


Je moet heel beknopt kunnen weergeven welke stappen gevolgd werden bij het onderzoek

Je moet kunnen aangeven welke factoren het waargenomen effect of de meetresultaten zouden kunnen beïnvloed hebben

We gaan je enkele onderzoeksresultaten weergeven in woorden, of we gaan de meetwaarden in een tabel tonen of in een grafiek. Je moet daarbij de volgende vragen kunnen beantwoorden

  • zijn de resultaten (zoals bijvoorbeeld. in de tabel getoond) aannemelijk of zit er een meetfout in?
  • Is de grafiek ook (ongeveer) het soort grafiek je zou verwachten bij de echte uitvoering van het experiment?
  • Zie je aan de resultaten of er een storende factor in het spel is (bijvoorbeeld. wrijving, energieverlies onder de vorm van warmte, …)?
  • We geven een mogelijke hypothese bij het verschijnsel. Wordt de hypothese tegengesproken of bevestigd door de resultaten? Waarom?
  • Zijn er fouten gemaakt in de wetenschappelijke terminologie of in de gebruikte eenheden? Waar?


We gaan je vragen om de resultaten te 'rapporteren'; je zal dan door gebruik te maken van de juiste wetenschappelijke terminologie een besluit moeten formuleren over de gevonden resultaten. Een vraag daarbij zou kunnen zijn:

  • wordt de mogelijke verklaring tegengesproken of bevestigd? Waarom?


Eventueel gaan we jou bijkomende informatie geven uit een wetenschappelijk artikel. We zouden dan bijvoorbeeld. kunnen vragen wat de verschilpunten zijn tussen het onderzoekje en de informatie uit het artikel.

Welke opdracht moet je uitvoeren?

Dit vak heeft geen opdrachten

Welke bijlagen heb je nodig?

Bijlage
bijlagen NAT3ASO -2022.pdf
formularium examen NAT3A.pdf

Hoe verloopt het examen?

120 minuten voor examens vanaf 01-01-2024 tot 31-12-2024
Het examen natuurwetenschappen is digitaal. Vraag je je af hoe een digitaal examen verloopt? De uitleg over onze digitale examens, de instructies en heel wat voorbeeldvragen vind je op: http://examencommissiesecundaironderwijs.be/examens
Identiteitskaart balpen Er is enkel een rekenmachine beschikbaar op het examen (op de computer). Een grafisch rekentoestel is niet toegelaten.
kladpapier het digitaal formularium dat je vindt als bijlage in de vakfiche : bijlage nat3ASO-2022 opgelet : de lijst met grootheden en eenheden wordt NIET ter beschikking gesteld.
Het digitaal examen bestaat uit gesloten en open vragen. Er zijn verschillende vraagtypes: invulvragen, sleepvragen, dropdownvragen, meerkeuzevragen. Elk vraagtype heeft zijn eigen instructiezin, die duidelijk aangeeft wat je precies moet doen. Het is belangrijk dat je de verschillende vraagtypes vooraf inoefent. Op de website vind je een oefenexamen, waarin je ze kan uitproberen. Uiteraard is dit geen echt examen: de bedoeling is dat je de techniek van de digitale vraagtypes in de vingers krijgt.

Hoe beoordelen we het examen?

Voor de gesloten vragen: - moet je het juiste antwoord aanduiden om punten te scoren; - naargelang het vraagtype kan je voor een gedeeltelijk juist antwoord soms ook punten scoren; - is er geen giscorrectie. Voor de open vragen bekijken de correctoren of je antwoord: - de juiste wetenschappelijke begrippen en symbolen bevat; - ondubbelzinnig is en de juiste inhoud bevat; - duidelijk leesbaar is (anders kunnen er geen punten toegekend worden); - duidelijk gestructureerd is. Wij houden geen rekening met taalfouten.

Leven

35%

Materie

30%

Energie

20%

Krachten, trillingen en golven

15%

Met welk materiaal bereid je je voor?

Je moet zelf op zoek naar leermiddelen om je examen voor te bereiden. De Examencommissie stelt zelf geen leermiddelen ter beschikking. Je kan ze kopen in een (online) boekhandel of ontlenen en raadplegen in een bibliotheek. De bibliotheken van de lerarenopleiding aan de universiteit of de hogeschool bieden heel wat leermiddelen aan.

Bij elke nieuwe editie van de vakfiche actualiseren we deze bibliografie. Toch is het best mogelijk dat bepaalde werken niet meer verkrijgbaar zijn of dat nieuwe werken die al op de markt zijn nog niet zijn opgenomen. Ook websites veranderen al eens van naam of worden aangepast. Als je niet onmiddellijk op de juiste website terechtkomt, kan je die proberen te vinden via een goede zoekmachine.

We maken bewust een selectie van leermiddelen die ons op dit ogenblik het meest aangewezen lijken om je voor te bereiden op onze examens. Zo willen we je helpen om je studie efficiënter aan te pakken. Je kan echter ook andere werken of cursussen gebruiken bij je voorbereiding op het examen.

Hieronder staan enkele handboeken die vaak gebruikt worden in het secundair onderwijs. Ze bieden je ondersteuning om de leerstof zelfstandig te verwerken.

Methode
Uitgeverij
Gegevens

Kern (4 leerboeken)

Natuurwetenschappen GO! (1ste druk 4 delen, laatste druk 2 delen)

de Boeck

www.vanin.be

03 / 432.95.00

uitgeverij@vanin.be

Naturalis 5 en 6

Plantyn

www.plantyn.com

0800.99084

klantendienst@plantyn.be

/
/